ECLI:NL:RBZWB:2025:5743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/8212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet betalen griffierecht in belastingzaak

In deze zaak heeft belanghebbende, een B.V. uit een onbekende plaats, op 16 oktober 2024 een aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) over het jaar 2021 ingediend. Echter, er was al een aanslag Vpb 2021 opgelegd en een uitspraak op bezwaar gedaan op 12 juni 2024. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aangifte als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank, die bevoegd is om het beroepschrift te behandelen. De rechtbank heeft het beroep echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht van € 371,- niet is betaald. De griffier heeft belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per gewone als aangetekende post. De aangetekende brief is echter ongeopend retour ontvangen, en ook de ontvangstbevestiging van het beroep is geweigerd. De gemachtigde van belanghebbende is vervolgens ook op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht, maar ook na meerdere aanmaningen is het griffierecht niet tijdig betaald.

De rechtbank concludeert dat er geen verontschuldiging is voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, waardoor het beroep niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink op 25 augustus 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Belanghebbende heeft op 16 oktober 2024 een aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) over het jaar 2021 gedaan. Over het jaar 2021 was op dat moment al een aanslag Vpb 2021 opgelegd en bij uitspraak van 12 juni 2024 op een daartegen gericht bezwaar beslist. De inspecteur heeft de aangifte daarom aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verontschuldigbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41 van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 371,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. Dat betekent dat er een goede reden moet zijn waarom het griffierecht niet (tijdig) is betaald.
Heeft belanghebbende het griffierecht tijdig betaald?
4. De griffier heeft eerst belanghebbende zelf bij gewone brief en vervolgens bij aangetekende brief van 21 januari 2025 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en meegedeeld dat dit binnen vier weken moet zijn voldaan. De envelop waarin de aangetekende brief is verzonden, is op 18 februari 2025 ongeopend terugontvangen met de vermelding “niet afgehaald; retour afzender”. Omdat inmiddels ook de ontvangstbevestiging van het beroep retour was ontvangen met de vermelding “geweigerd – woont hier niet meer” en een ander adres bij de rechtbank niet bekend was, heeft de rechtbank de nota niet nogmaals per gewone post verzonden, maar de gemachtigde van belanghebbende in bezwaar benaderd.
5. Vervolgens is de gemachtigde bij brief van 22 februari 2025 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en meegedeeld dat dit binnen vier weken moet zijn voldaan. De griffier heeft vervolgens bij aangetekend verzonden brief van 24 maart 2025 de gemachtigde nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 31 maart 2025 om 15:05 uur is afgehaald en dat voor ontvangst is getekend.
6. Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
7. Belanghebbende heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
R.M. Rosta, griffier, op 25 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.