ECLI:NL:RBZWB:2025:5741

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/1837 en 24/1838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet betalen griffierecht in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende B.V. behandeld. De beroepen zijn ingesteld tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst, die betrekking hebben op opgelegde dwangbevelen en naheffingsaanslagen omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat het griffierecht van € 371,- niet is betaald. De rechtbank legt uit dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, ondanks dat belanghebbende heeft aangevoerd dat zij betalingsonmacht heeft. De rechtbank heeft belanghebbende meerdere keren de gelegenheid gegeven om haar betalingsonmacht te onderbouwen, maar zij heeft hier niet adequaat op gereageerd. De rechtbank concludeert dat de beroepen niet inhoudelijk beoordeeld kunnen worden en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/1837 en 24/1838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 12 januari 2024 en de overige in het beroepschrift genoemde brieven voor zover die zien op belanghebbende. De beroepen zien op de opgelegde dwangbevelen, aanmaningen en/of aanzeggingen van de naheffingsaanslagen omzetbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de daarmee samenhangende kosten, rente, verhogingen.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verontschuldigbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41 van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 371,-. De zaken 24/1837 en 24/1838 zien op samenhangende besluiten en daarom is eenmaal griffierecht geheven. De omstandigheid dat de gemachtigde in het beroepschrift ook namens zichzelf en belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen invorderingsmaatregelen verband houdend met andere belastingaanslagen, maakt niet dat in deze zaak geen griffierecht is verschuldigd. Het beroep is niet gericht tegen hetzelfde besluit dan wel samenhangende besluiten. Overigens is in die andere zaken (24/1836 en 24/1839) het griffierecht ook niet betaald.
4. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. Dat betekent dat er een goede reden moet zijn waarom het griffierecht niet (tijdig) is betaald.
Betalingsonmacht
5. Belanghebbende heeft op 5 maart 2024 een bericht geplaatst en aangegeven dat zij niet in staat is het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. Per brief van 11 maart 2024 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Hier is niet op gereageerd. De griffier heeft vervolgens een brief gestuurd op 29 maart 2024 dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. De rechtbank heeft deze brief ongeopend terugontvangen met de aantekening ‘Niet afgehaald’.
6. Op 18 juni 2024 heeft belanghebbende nogmaals een beroep gedaan op betalingsonmacht. Op 6 november 2024 heeft de griffier per brief belanghebbende verzocht om een nadere onderbouwing te geven met betrekking tot het beroep op betalingsonmacht. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 20 november 2024 te reageren. Op 4 december 2024 heeft de griffier wederom een bericht gestuurd naar belanghebbende met daarin het verzoek om uiterlijk op 18 december 2024 te reageren. Op 8 december 2024 om 14:57 uur heeft belanghebbende een overzicht ingediend met daarop een inkomens- en vermogensopstelling over 2022 en 2023. Op 20 januari 2025 heeft de griffier per brief belanghebbende geïnformeerd dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen.
Heeft belanghebbende het griffierecht tijdig betaald?
7. De griffier heeft belanghebbende bij brief van 20 januari 2025 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en meegedeeld dat dit binnen vier weken moet zijn voldaan. De enveloppe waarin deze brief aangetekend is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen met de aantekening ‘Geweigerd’. Deze brief is aangetekend verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven adres.
8. De brief van 20 januari 2025 is op 24 januari 2025 opnieuw verzonden naar het adres van belanghebbende, ditmaal per gewone post. Daarin heeft de griffier medegedeeld dat de termijn niet opnieuw aanvangt.
9. Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
10. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende stelt dat de postbezorging door PostNL volstrekt onbetrouwbaar is. De aangetekende brieven zouden niet aan belanghebbende zijn uitgereikt en de normale brieven worden niet conform de bepalingen van de Postwet afgeleverd. Uit de brief volgt echter dat belanghebbende de griffienota in elk geval op 1 februari 2025 heeft ontvangen. De postbezorging is in dit geval daarom geen verontschuldiging voor het verzuim.
11. Daarnaast merkt belanghebbende op dat haar beroep op betalingsonmacht onterecht is afgewezen, aangezien de rechtbank, aldus belanghebbende, is uitgegaan van onjuiste feiten. Tot slot stelt belanghebbende dat de afwijzing op betalingsonmacht niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen, omdat enkel gegevens zijn overgelegd over 2022 en 2023, terwijl het beroep is ingediend en het griffierecht dus was verschuldigd in 2024. Dat deze beslissing pas is gemotiveerd in deze uitspraak en niet al in de afwijzing, neemt niet weg dat duidelijk is dat het verzoek is afgewezen en de nota griffierecht alsnog moet worden betaald. Dit is dus ook geen verontschuldiging voor dit verzuim.
12. Tot slot heeft de rechtbank de aanvullende gegevens in de brief van 2 februari 2025 niet beoordeeld. In de brief van 20 januari 2025 staat expliciet dat indien een eerder beroep op betalingsonmacht in deze zaak is afgewezen, hier niet nogmaals een beroep op kan worden gedaan.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
R.M. Rosta, griffier, op 25 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.