In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 24 februari 2024 de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande semi-bungalow, vastgesteld op € 880.000 per 1 januari 2023. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. B. de Smit, aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde waarde. De rechtbank wijst erop dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2024 gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten.