ECLI:NL:RBZWB:2025:571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
BRE 25/616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor voetpad naast woning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het verlenen van een vergunning voor een bestaand pad naast zijn woning en de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft op 14 juni 2024 een omgevingsvergunning verleend voor de legalisatie van het voetpad naast de woning van verzoeker. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en heeft ook een handhavingsverzoek ingediend om het pad te laten verwijderen. Het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten in stand gelaten. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening onverwijlde spoed vereist is. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn bezwaren uiteengezet, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende spoedeisend belang is. De overlast die verzoeker ervaart is niet recent en de situatie bestaat al sinds 2008. Verzoeker heeft niet voldoende onderbouwd waarom de overlast nu zo groot is dat de uitspraak in de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/616

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het verlenen van een vergunning voor het bestaande pad naast hun woning en de afwijzing van het handhavingsverzoek van verzoeker tegen dit pad. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Het college heeft op 14 juni 2024 een omgevingsvergunning verleend ter legalisatie van het bestaande voetpad naast de woning van verzoeker. Het verzoek om handhaving strekkend tot het verwijderen van het pad is met het besluit van 13 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 december 2024 op het bezwaar van verzoeker heeft het college de bezwaren tegen beide besluiten ongegrond verklaard en de besluiten in stand gelaten. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
2.1
Verzoeker geeft in zijn verzoekschrift een toelichting op zijn bezwaren onder het kopje het ‘spoedeisend belang’ en gaat daarin vooral in op de ervaren overlast en vervelende ervaringen met zijn buren bij het gebruik van het pad.
De situatie bestaat al sinds 2008, terwijl verzoeker zijn woning in 2016 gekocht heeft. In dat licht is relevant dat verzoeker niet alleen verlangt dat de verleende vergunning wordt geschorst maar dat zijn verzoek er ook toe strekt dat het pad wordt verwijderd of afgesloten. Dat is een zeer vergaande voorziening. Verzoeker licht niet toe waarom de overlast nu zo groot is geworden dat de uitspaak in de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. De conclusie is dat er onvoldoende spoedeisend belang is.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 6 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.