ECLI:NL:RBZWB:2025:570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
23/10631 HUUR
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een betalingsregeling door de Dienst Toeslagen in het kader van terugvordering van toeslagen

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen, met zaaknummer BRE 23/10631. Eiseres had beroep aangetekend tegen een door de Dienst Toeslagen vastgestelde betalingsregeling voor een terug te betalen bedrag van € 7.551,-, dat betrekking heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2018 tot en met 2021. De Dienst Toeslagen had een betalingsregeling van € 315,- per maand voor 24 maanden vastgesteld, welke eiseres betwistte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen de betalingscapaciteit van eiseres correct heeft berekend en dat er geen juridische grondslag is voor de eis van eiseres om kosten van haar partner, die voortvloeien uit civielrechtelijke procedures, te verrekenen met de terug te betalen toeslagen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiseres niet voldoende waren om de betalingsregeling te wijzigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de betalingsregeling zoals vastgesteld door de Dienst Toeslagen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen proceskostenvergoeding.

De rechtbank merkte op dat er geen sprake was van onrechtmatige besluiten of handelingen van de Dienst Toeslagen, waardoor een verzoek om schadevergoeding op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 februari 2025 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

Dienst Toeslagen (voorheen: Belastingdienst/Toeslagen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen een door de Dienst Toeslagen vastgestelde betalingsregeling.
1.1.
Eiseres heeft de Dienst Toeslagen verzocht om een betalingsregeling voor een aantal terugvorderingsbesluiten. De Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 27 maart 2023 een persoonlijke betalingsregeling vastgesteld van € 315,- per maand voor 24 maanden. Met het bestreden besluit van 20 september 2023 heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen deze betalingsregeling ongegrond verklaard en de betalingsregeling gehandhaafd.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De (voormalige) gemachtigde van eiseres, mr. E. Schijlen, heeft laten weten dat hij niet langer als haar gemachtigde optreedt.
1.4.
De voormalige gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank verzocht om afdoening van deze zaak zonder zitting. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of ook de Dienst Toeslagen het daarmee eens is. Omdat de Dienst Toeslagen daarna niet om een zitting heeft gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres moet een totaal bedrag van € 7.551,- terugbetalen aan de Dienst Toeslagen. Het gaat hierbij om huurtoeslag (over 2018, 2019 en 2020), zorgtoeslag (over 2019 en 2020) en kindgebonden budget (over 2020 en 2021).
2.1.
Eiseres vormt een huishouding met haar [partner] . Zij heeft geen eigen inkomen. Eiseres heeft verzocht om een betalingsregeling. De Dienst Toeslagen heeft een persoonlijke betalingsregeling vastgesteld van € 315,- per maand voor 24 maanden, met als eerste betaaldatum 30 april 2023. Bij het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen hierbij gebleven, met dit verschil dat de eerste betaaldatum 31 oktober 2023 is geworden.

Beroepsgronden

3. De rechtbank beoordeelt de juistheid van het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, die zijn ingediend door haar voormalige gemachtigde.
3.1.
Uit die beroepsgronden begrijpt de rechtbank dat eiseres van mening is dat de Dienst Toeslagen te weinig rekening heeft gehouden met de schulden en afbetalingsregeling(en) van haar partner. De partner van eiseres heeft in de afgelopen jaren vier civielrechtelijke procedures gevoerd bij de kantonrechter over de betaling van zorgpremie op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarbij is hij telkens in het ongelijk gesteld, volgens de gemachtigde volkomen ten onrechte.
3.2.
Met deze procedures zijn veel juridische kosten gemoeid, tot een bedrag van € 10.290,86, waar volgens de gemachtigde rekening mee moet worden gehouden. Naar de rechtbank begrijpt dient dit bedrag volgens de gemachtigde te worden verrekend of “vanuit overheidswege ten behoeve van een bestuursrechtelijke herstellende schadeloosstelling”.
3.3.
De gemachtigde eist van de bestuursrechter het bestreden besluit “van rechtswege te herzien en te herroepen ingevolgde de Zvw binnen het kader van de Zvw voor wat betreft de beslissing op het bezwaar toeziet op de Zvw in verhouding tot de vier rechtbankprocedures locatie Bergen op Zoom ingevolge de Zvw en deze te vervangen door een nieuwe uitspraak waarbij deze maal wel aansluiting wordt gezocht bij de bedoeling van de wetgever van de Zvw”.
3.4.
De gemachtigde verzoekt ook om een proceskostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

4.
De omvang van het geding
4.1.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de omvang van datgene waar de bestuursrechter over mag (en moet) oordelen bepaald door met name twee dingen: het bestreden besluit en de beroepsgronden.
4.2.
In dit geval gaat het bestreden besluit over een betalingsregeling voor de terugbetaling van teruggevorderde bedragen aan zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget. Het bestreden besluit gaat niet over de beslissingen
ofdeze bedragen moeten worden terugbetaald, maar alleen over
hoeze moeten worden terugbetaald.
4.3.
De bestuursrechter kan in deze zaak dan ook alleen een oordeel geven over de door de Dienst Toeslagen vastgestelde betalingsregeling en dus niet over de juistheid of onjuistheid van de vonnissen van de kantonrechter over de betaling en inning van de zorgpremie op grond van de Zvw. De betalingsregeling is gebaseerd op de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Uitvoeringsregeling Awir en de Leidraad Invordering 2008. Dit staat geheel los van de vaststelling en inning van zorgpremie op grond van de Zvw, waar de procedures bij de kantonrechter over gingen. De beroepsgronden die betrekking hebben op de vonnissen van de kantonrechter worden daarom niet verder besproken.
5.
De betalingsregeling
5.1.
De Dienst Toeslagen heeft in het verweerschrift uitgebreid toegelicht hoe de berekening is van de betalingscapaciteit. In beroep is door eiseres niets aangevoerd waarom deze berekening onjuist zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de berekende betalingscapaciteit van € 1.097,- onjuist te achten. Op basis van die berekening is een te betalen maandbedrag van € 315,- alleszins redelijk.
5.2.
De rechtbank begrijpt uit de beroepsgronden dat (de gemachtigde van) eiseres wil dat de door de partner van eiseres gemaakte kosten in het kader van de procedures bij de kantonrechter worden verrekend met het terug te betalen bedrag aan toeslagen. Voor een dergelijke verrekening is echter geen juridische grondslag. Zoals eerder gezegd, (procedures over) de inning van zorgpremie staan geheel los van een betalingsregeling bij de Dienst Toeslagen voor terug te betalen toeslagen.

Conclusie en gevolgen

6. Alles wat hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de betalingsregeling ongewijzigd in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. In de beroepsgronden wordt ook gesproken over ‘schadeloosstelling’. Voor zover dit bedoeld is als een verzoek om schadevergoeding op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet dat verzoek worden afgewezen. Er is geen sprake van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handelingen van de Dienst Toeslagen, als bedoeld in artikel 8:88 Awb.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier op 4 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.