Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen, met zaaknummer BRE 23/10631. Eiseres had beroep aangetekend tegen een door de Dienst Toeslagen vastgestelde betalingsregeling voor een terug te betalen bedrag van € 7.551,-, dat betrekking heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2018 tot en met 2021. De Dienst Toeslagen had een betalingsregeling van € 315,- per maand voor 24 maanden vastgesteld, welke eiseres betwistte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen de betalingscapaciteit van eiseres correct heeft berekend en dat er geen juridische grondslag is voor de eis van eiseres om kosten van haar partner, die voortvloeien uit civielrechtelijke procedures, te verrekenen met de terug te betalen toeslagen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiseres niet voldoende waren om de betalingsregeling te wijzigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de betalingsregeling zoals vastgesteld door de Dienst Toeslagen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen proceskostenvergoeding.
De rechtbank merkte op dat er geen sprake was van onrechtmatige besluiten of handelingen van de Dienst Toeslagen, waardoor een verzoek om schadevergoeding op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 februari 2025 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.