ECLI:NL:RBZWB:2025:57
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Tilburg
Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 24 november 2023 het bezwaar van de belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 542.000 per 1 januari 2022, de waardepeildatum. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 485.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft op 4 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Na beoordeling van de argumenten van de belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar, concludeert de rechtbank dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.