In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De zaak betreft de ouders, [de moeder] en [de vader], die beiden belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in een pleeggezin verblijft en dat er een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling is door haar medische aandoening, Bronchopulmonale dysplasie (BPD). De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, omdat de ouders nog niet in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] adequaat te dragen. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar persoonlijke situatie, maar de kinderrechter concludeert dat het nog te vroeg is voor een perspectiefbesluit. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, omdat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is dat zij in het pleeggezin blijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft het verzoek om vervangende toestemming voor het aanvragen van een Nederlands reisdocument afgewezen, omdat dit inmiddels geregeld was tijdens de zitting.