ECLI:NL:RBZWB:2025:5645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 22/4142
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in belastingzaak

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende verzet heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 16 oktober 2019. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had op 15 augustus 2022 een verzetschrift ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzet te laat was ingediend en niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn op 9 december 2019 eindigde. Het verzetschrift werd pas op 17 augustus 2022 ontvangen, wat ruimschoots buiten de termijn viel. Belanghebbende heeft geen redenen gegeven voor deze termijnoverschrijding, waardoor de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van het verzet gedaan en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 oktober 2019 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 augustus 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank. Omdat al eerder een beroepsprocedure is doorlopen, heeft de rechtbank de brief van 15 augustus 2022 aangemerkt als verzetschrift. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 16 oktober 2019 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende is niet verschenen.
1.2.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 juni 2025, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 5 juni 2025 om 11:13 uur is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
2.1.
De rechtbank heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 25 april 2025 vragen gesteld over waar het beroep op ziet en namens wie het beroep is ingesteld. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 april 2024 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
2.2.
De rechtbank gaat er van uit – gelet op de bewoordingen van de brief met dagtekening 15 augustus 2022 en het aanvullend schrijven met dagtekening 9 november 2022 – dat het verzet ziet op de naheffingsaanslag met aanslagnummer [BSN].F.01.5501. Deze naheffingsaanslag staat op naam van [C.V.] De rechtbank overweegt dat belanghebbende mogelijk heeft bedoeld om namens [C.V.] op te komen.
2.3.
Belanghebbende heeft reeds eerder een beroepsprocedure doorlopen. [1] De wettelijke regeling biedt geen ruimte om twee keer beroep in te stellen. De rechtbank heeft belanghebbende in de brief van 25 april 2025 gevraagd of de brief met dagtekening 15 augustus 2022 en het aanvullend schrijven met dagtekening 9 november 2022 moet worden aangemerkt als (te laat) verzetschrift en zo ja, wat de redenen zijn dat te laat, pas na bijna 3 jaar, verzet is aangetekend. Nu belanghebbende niet heeft gereageerd, merkt de rechtbank de brieven aan als (te laat) verzetschrift.
Is het verzet ontvankelijk?
2.4.
Voor het indienen van een verzetschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop de uitspraak is toegezonden.
2.5.
Een verzetschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Als iemand een verzetschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het verzetschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
2.6.
Vast staat dat de rechtbank de uitspraak op 28 oktober 2019 aan belanghebbende heeft verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde op 9 december 2019. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Het verzetschrift is ruimschoots buiten de termijn op 17 augustus 2022 ontvangen.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
2.7.
Belanghebbende heeft geen reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het verzet niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 21 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 oktober 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4422.
2.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:8, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.