ECLI:NL:RBZWB:2025:5641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 22/5107, 22/5108, 22/5110 en 22/5111
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en verzoeken om ambtshalve vermindering door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/5107, 22/5108, 22/5110 en 22/5111, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar en de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 27 september 2022 heeft beoordeeld. De beroepen zijn gericht tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2012 tot en met 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. Belanghebbende had aangevoerd dat hij de aanslagen niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk op de hoogte was van de aanslagen, gezien zijn eerdere contacten met de Belastingdienst. De rechtbank heeft ook de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat deze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. De rechtbank concludeert dat de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 in stand blijven en dat de beroepen ongegrond zijn. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5107, 22/5108, 22/5110 en 22/5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar en de beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 27 september 2022. De beroepen zien op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2012 tot en met 2015 met aanslagnummers [BSN].H.26.01, [BSN].H.36.01, [BSN].H.46.01 en [BSN].H.56.01 en gelijktijdig bij beschikking opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De uitspraken op bezwaar bevatten twee beslissingen: (i) de inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) de inspecteur heeft besloten om de aanslag niet ambtshalve te verminderen, omdat er vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslagen betrekking hebben. De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij willen dat de rechtbank ook oordeelt over de beslissing om de aanslagen niet ambtshalve te verminderen en de bezwaarfase wordt overgeslagen (prorogatie). Beide partijen hebben daarmee ingestemd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de inspecteur mr. [inspecteur] deelgenomen. Belanghebbende is niet verschenen.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 mei 2025, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 17 mei 2025 om 11:31 uur is bezorgd en voor ontvangst is getekend, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Feiten

2. Belanghebbende, geboren op [datum] 1990, stond van 4 september 2008 tot 18 mei 2021 ingeschreven bij zijn ouders op het [adres] in [plaats 2].
2.1.
De aanslagen met dagtekening 19 november 2014 (2012), 10 april 2015 (2013), 19 januari 2017 (2014) en 16 februari 2018 (2015) zijn alle gericht aan belanghebbende op het [adres] in [plaats 2].
2012:
2.2.
Namens belanghebbende is op 23 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2012. De inspecteur heeft op 30 maart 2015 uitspraak op bezwaar gedaan. Het daartegen gerichte beroep is niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Namens belanghebbende is vervolgens op 12 mei 2016 verzocht om vermindering van de aanslag IB/PVV 2012. Op 15 juni 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij belanghebbende aanwezig was. De inspecteur heeft op 21 september 2016 het verzoek om vermindering afgewezen.
2.4.
De inspecteur heeft de brief ontvangen op 2 augustus 2022 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om vermindering van 21 september 2016 en tevens als nieuw verzoek om ambtshalve vermindering.
2013:
2.5.
Namens belanghebbende is op 15 mei 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2013. Op 15 juni 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij belanghebbende aanwezig was. De inspecteur heeft op 4 oktober 2016 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag IB/PVV 2013 en de daarbij behorende belastingrentebeschikking verminderd.
2.6.
De inspecteur heeft de brief ontvangen op 2 augustus 2022 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking van 4 oktober 2016 en tevens als verzoek om ambtshalve vermindering.
2014:
2.7.
Namens belanghebbende is op 20 januari 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2014. Belanghebbende heeft op 7 juni 2017 een formulier ingediend dat hij wenst te worden gehoord. De inspecteur heeft op 1 februari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag IB/PVV 2014 en de daarbij behorende belastingrentebeschikking verminderd.
2.8.
De inspecteur heeft de brief ontvangen op 2 augustus 2022 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking van 1 februari 2018 en tevens als verzoek om ambtshalve vermindering.
2015:
2.9.
De inspecteur heeft de brief ontvangen op 2 augustus 2022 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2015 en tevens als verzoek om ambtshalve vermindering.

Beoordeling door de rechtbank

3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 terecht afgewezen
.De bezwaren over 2013 en 2014 hadden tevens moeten worden aangemerkt als beroepen. De rechtbank verklaart deze beroepen niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaren 2012 en 2015
3.1.
Bezwaar tegen een belastingaanslag moet worden gemaakt binnen zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of de beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.2.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
3.3.
De inspecteur heeft voor de beslissing om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren gekeken naar de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen, dat is op 2 augustus 2022, en de datum waarop is beslist op het verzoek om vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 respectievelijk de aanslag IB/PVV 2015 is vastgesteld, dat is op 21 september 2016 (2012) en 16 februari 2018 (2015). Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending van de beschikking en aanslag later heeft plaatsgevonden. Het bezwaarschrift is niet binnen de termijn van zes weken ontvangen [5] en ook niet binnen één week na afloop van de termijn. [6] Als uitgangspunt betekent dat dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.4.
Voor de overschrijding van de bezwaartermijn heeft belanghebbende – kort gezegd – aangevoerd dat hij de aanslagen en overige correspondentie niet heeft gezien, omdat zijn ouders nooit post van de Belastingdienst door hebben gegeven en zonder zijn medeweten een gemachtigde hebben ingeschakeld.
3.5.
De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet en is van oordeel dat belanghebbende wel op de hoogte was van de aanslagen. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende zelf contact heeft gehad met de inspecteur over de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014. Belanghebbende is op 15 juni 2016 aanwezig geweest op een hoorgesprek over de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013. Daarnaast heeft belanghebbende op 7 juni 2017 ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2014 zelf verzocht om te worden gehoord. Dit formulier is door belanghebbende ondertekend. De handtekening op dit formulier komt overeen met de handtekening op het bezwaarschrift.
3.6.
De rechtbank constateert dat de aanslag IB/PVV 2015 is geadresseerd aan hetzelfde adres als de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014. De rechtbank acht het, gelet op het standpunt dat belanghebbende inneemt terwijl vast is komen te staan dat hij wist van de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014, ongeloofwaardig dat de aanslag IB/PVV 2015 door belanghebbende niet is ontvangen. Belanghebbende heeft bovendien in de stukken aangegeven dat de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 zichtbaar waren op MijnOverheid. Daarnaast heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat er een verzendrapportage is opgemaakt en daaruit de verzending van de aanslag blijkt.
3.7.
Belanghebbende heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat het verzuim verschoonbaar is. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat belanghebbende niet wist van de aanslagen, nu is gebleken dat belanghebbende zelf contact heeft gehad met de Belastingdienst over de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014 en de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 zichtbaar waren op MijnOverheid. De bezwaren die zien op de aanslagen IB/PVV 2012 en 2015 zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De daartegen gerichte beroepen zijn ongegrond.
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaren 2013 en 2014
3.8.
De inspecteur heeft de brief ontvangen op 2 augustus 2022 voor de jaren 2013 en 2014 aangemerkt als bezwaar tegen de verminderingsbeschikkingen van 4 oktober 2016 (2013) en 1 februari 2018 (2014). De rechtbank stelt vast dat met deze beschikkingen uitspraak is gedaan op eerdere bezwaarschriften van belanghebbende. Er kan geen bezwaar worden gemaakt tegen een uitspraak op bezwaar. Dat bezwaar is dan niet-ontvankelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, ook al is het op verkeerde gronden. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
3.9.
De brief van 2 augustus 2022 had moeten worden aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar van 4 oktober 2016 (2013) en 1 februari 2018 (2014). De rechtbank neemt deze alsnog als zodanig in behandeling. Evenals voor het indienen van een bezwaarschrift, geldt ook voor het indienen van een beroepschrift een termijn van zes weken. De rechtbank oordeelt dat de beroepen te laat zijn ingediend en daarom niet-ontvankelijk zijn. Ook is de overschrijding van die termijn niet verschoonbaar op dezelfde gronden als is overwogen onder 3.4 tot en met 3.7.
Afwijzing verzoeken om ambtshalve vermindering 2012 tot en met 2015
3.10.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ook opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering. Daarop heeft de inspecteur in de brief van 27 september 2022 ook een beslissing genomen. De inspecteur heeft namelijk besloten om de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 niet ambtshalve (verder) te verminderen. Tegen deze beslissingen van de inspecteur moet eigenlijk eerst bezwaar worden gemaakt. Beide partijen hebben er mee ingestemd dat de bezwaarfase kan worden overgeslagen.
3.11.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in deze uitspraak mag beoordelen of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 terecht heeft afgewezen. Dat gaat de rechtbank dan ook hierna doen.
3.12.
Een verzoek om ambtshalve vermindering moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. [7] De inspecteur heeft de verzoeken afgewezen omdat het verzoek niet binnen die termijn is gedaan. De inspecteur heeft voor de beslissing om de verzoeken om ambtshalve vermindering af te wijzen gekeken naar de datum waarop het verzoek is ontvangen, dat is op 2 augustus 2022, en de datum waarop de vijfjaarstermijn verliep. Dat is op 31 december 2017 (2012), 31 december 2018 (2013), 31 december 2019 (2014) en 31 december 2020 (2015). De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn buiten de vijfjaarstermijn ingediend. Als uitgangspunt betekent dat dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 terecht heeft afgewezen.
3.13.
Het voorgaande is slechts anders als de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank overweegt op zelfde gronden als gegeven onder 3.4 tot en met 3.7 dat de termijnoverschrijding in dit geval niet verschoonbaar is. Dat betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk beoordeelt of reden bestaat voor ambtshalve vermindering.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar en de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 27 september 2022 zijn ongegrond. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 4 oktober 2016 en 1 februari 2018 zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 in stand blijven. Omdat de beroepen ongegrond zijn krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar en de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 27 september 2022 ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 4 oktober 2016 en 1 februari 2018 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 21 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Artikel 6:7, 6:8 en 6:9, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
7.Artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.