Op 8 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat [minderjarige] op dit moment nog niet naar de moeder kan terugkeren. De gezinsvoogd (GI) heeft aangegeven dat het belangrijk is dat het traject terug naar de moeder zorgvuldig wordt onderzocht en met de nodige waarborgen wordt omgeven. De GI zal ook moeten onderzoeken of de verdere ondersteuning van de moeder in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd van 9 juli 2025 tot 29 september 2025.
De procedure is gestart met een verzoek van de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft eerder bij beschikking van 26 september 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar haar situatie is nog niet voldoende stabiel voor een terugkeer van [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en haar partner stappen ondernemen om een stabiele opvoedsituatie te creëren, maar dat er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen over de terugplaatsing van [minderjarige].
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 11 juli 2025. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.