ECLI:NL:RBZWB:2025:5585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/4599
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) na ombouw van bestelauto naar personenauto

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 maart 2024. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.994, met daarbij € 12 aan belastingrente. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 behandeld, waarbij zowel belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. Namens de inspecteur waren mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] aanwezig.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de auto ten tijde van de controle niet voldeed aan de inrichtingseisen van een bestelauto. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag Bpm terecht opgelegd, aangezien de auto door de aanpassingen als personenauto moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de ombouw niet op aangifte voldane belasting kan worden nageheven, maar dat de inspecteur de naheffingsaanslag correct heeft berekend.

De rechtbank oordeelt dat de toegepaste korting bij de berekening van de verschuldigde Bpm juist is, en dat de naheffingsaanslag niet te hoog is. Belanghebbende's argumenten over de korte duur van de ombouw en de recentelijke APK-keuring worden verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.994 (de naheffingsaanslag), en daarbij heeft hij € 12 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en is deze ook niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Een motorrijtuig van het merk Mercedes-Benz, type Viano, met gesloten opbouw, met VIN nummer [nummer] (de auto) is door de RDW gekeurd als ‘bestelauto’.
3.1.
Op 22 juli 2022 hebben ambtenaren van de Belastingdienst bij een controle geconstateerd dat met de auto gebruik werd gemaakt van de openbare weg in Nederland. De auto stond geregistreerd als bestelauto. Bij de controle is geconstateerd dat het tussenschot was verwijderd, dat er zitplaatsen in de laadruimte waren geplaatst en dat de linkerkant van de laadruimte ramen had. De auto voldeed daardoor niet aan de inrichtingseisen van een bestelauto.
3.2.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de controle een naheffingsaanslag Bpm aan belanghebbende opgelegd, omdat de auto ten tijde van de controle niet voldeed aan de in artikel 3, derde lid, van de Wet Bpm genoemde inrichtingseisen. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm heeft de inspecteur een korting van 105 maanden toegepast, zijnde de periode vanaf de datum eerste toelating (22 november 2021) tot aan de datum van de tenaamstelling van de auto op naam van belanghebbende (24 juli 2021).

Motivering

De naheffingsaanslag
4. Artikel 1, derde lid, van de Wet Bpm luidt als volgt:
‘Ingeval een ingeschreven motorrijtuig zodanig wordt veranderd dat het de hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, is de belasting verschuldigd ter zake van de wijziging van de inschrijving in personenauto, motorrijwiel of bestelauto dan wel, indien de inschrijving niet wordt gewijzigd in personenauto, motorrijwiel of bestelauto, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto, motorrijwiel of bestelauto van de weg.’
4.1.
Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de ter zake van de ‘ombouw’  zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet Bpm  niet op aangifte voldane belasting worden nageheven.
4.2.
Vast staat dat de auto stond ingeschreven als bestelauto. Vast staat ook dat de auto op het moment van de controle niet (meer) voldeed aan de fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto. Dit betekent dat het belastbare feit ter zake waarvan kan worden nageheven de ‘ombouw’ als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet Bpm is.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur overeenkomstig de wettelijke regeling terecht de te weinig op aangifte voldane Bpm nageheven. De auto is door de inspecteur terecht aangemerkt als personenauto. Dat de ‘ombouw’ mogelijk slechts van korte duur is geweest maakt dat niet anders. Ook de stelling dat de auto nog recentelijk APK goedgekeurd was, maakt voorgaande niet anders. Niet aannemelijk is gemaakt dat bij de APK de fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto zouden zijn gecontroleerd.
4.4.
Wat betreft de toegepaste korting bij de berekening van de verschuldigde Bpm heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de periode juist berekend door uit te gaan van de datum van de tenaamstelling van de auto op naam van belanghebbende en niet, zoals belanghebbende betoogt, de datum van de controle. De inspecteur heeft daarnaast het bedrag van de bruto Bpm juist berekend. De naheffingsaanslag is dan ook niet te hoog.
4.5.
Belanghebbende stelt dat er een wanverhouding is tussen de door hem gestelde korte duur van de ‘ombouw’, de opgelegde naheffingsaanslag Bpm en de naar aanleiding van dezelfde controle opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en daarbij opgelegde boete. De rechtbank behandelt in deze procedure uitsluitend de naheffingsaanslag Bpm. Voor zover belanghebbende heeft betoogd dat het opleggen van de naheffingsaanslag Bpm onredelijk is, merkt de rechtbank op dat het de rechter niet is toegestaan om deze formele wettelijke bepalingen te toetsen op innerlijke waarde of billijkheid. [1] Ook is hier geen sprake van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [2]
De belastingrentebeschikking
4.6.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Het bedrag van de belastingrente volgt het bedrag van de naheffingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag Bpm en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 20 augustus 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
2.Zie HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679.