ECLI:NL:RBZWB:2025:5570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
11130001 CV EXPL 24-1925 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele zaak over tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot het plaatsen van kozijnen

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aannemer en twee opdrachtgevers over de plaatsing van nieuwe kozijnen en een deur. De aannemer, die de bewijslast droeg, is er niet in geslaagd te bewijzen dat hij de opdrachtgevers correct heeft geïnformeerd over de specificaties van de kozijnen, waaronder het gebruik van binnenbeglazing. De opdrachtgevers waren ontevreden over de geleverde kozijnen, die niet overeenkwamen met de oude kozijnen, en hebben de overeenkomst ontbonden. De kantonrechter oordeelde dat de aannemer tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de opdrachtgevers recht hadden op ontbinding en schadevergoeding. De vorderingen van de aannemer tot betaling van facturen werden afgewezen, en de aannemer werd veroordeeld tot terugbetaling van het door de opdrachtgevers betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de aannemer veroordeeld tot betaling van aanvullende schadevergoeding en expertisekosten. De proceskosten werden ook aan de aannemer opgelegd, omdat hij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11130001 \ CV EXPL 24-1925
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[aannemer] H.O.D.N. [aannemersbedrijf],
wonende en zaakdoende te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [aannemer] ,
gemachtigde: mr. M.A. Geuze,
tegen

1.[opdrachtgever 1] ,2. [opdrachtgever 2] ,

beiden wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: samen (in vrouwelijk enkelvoud) [opdrachtgevers] en afzonderlijk [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] ,
gemachtigde: mr. Y.H. van Ballegooijen.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het gaat in deze zaak om een tussen partijen gesloten overeenkomst tot het plaatsen van nieuwe kozijnen en een deur aan de voorzijde van de woning van [opdrachtgevers] door [aannemer] . [aannemer] heeft de kozijnen geplaatst met binnenbeglazing waarbij de kozijnen aan de binnenzijde zijn afgetimmerd. Dit is anders dan de oude kozijnen en de kozijnen aan de achterzijde van de woning en [opdrachtgevers] is hier niet tevreden over. Omdat [aannemer] stelt dat hij in een gesprek de offerte en tekening heeft uitgelegd aan [opdrachtgever 2] en heeft gemeld dat sprake is van binnenbeglazing, heeft de kantonrechter [aannemer] opgedragen daarvan bewijs te leveren. [aannemer] is tot bewijslevering overgegaan.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [aannemer] niet is geslaagd in het leveren van bewijs en dat niet is komen vast te staan dat hij bij het sluiten van de overeenkomst heeft uitgelegd dat sprake is van binnenbeglazing en de kozijnen aan de binnenzijde zouden worden afgetimmerd. Gezien de tekst van de offerte en daarbij gevoegde foto van de oude kozijnen mocht [opdrachtgevers] verwachten dat de nieuwe kozijnen hetzelfde zouden zijn als de oude kozijnen. Omdat dat niet is wat [aannemer] heeft uitgevoerd, is hij tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het beroep van [opdrachtgevers] op ontbinding van de overeenkomst slaagt. De door [aannemer] in conventie gevorderde betaling van facturen wordt daarom afgewezen. [aannemer] wordt in reconventie veroordeeld tot terugbetaling van het door [opdrachtgevers] betaalde bedrag en schadevergoeding.

2.De verdere procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 december 2024 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [aannemer] met productie 28;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 maart 2025 met de door [opdrachtgevers] overgelegde stukken;
  • de e-mail van de gemachtigde van [aannemer] van 27 maart 2025 tot aanpassing van het proces-verbaal van [opdrachtgever 2] ;
  • de e-mail van de gemachtigde van [opdrachtgevers] van 28 maart 2025 met een reactie op het verzoek tot aanpassing van het proces-verbaal van [opdrachtgever 2] ;
  • de akte uitlaten wijziging proces-verbaal van [opdrachtgevers] ;
  • de rolbeslissing van 9 april 2025;
  • de akte van [aannemer] na getuigenverhoor;
  • de antwoordakte van [opdrachtgevers] na getuigenverhoor.

3.De verdere beoordeling

in conventie

Bewijsopdracht
3.1.
Bij tussenvonnis van 4 december 2024 is [aannemer] opgedragen te bewijzen dat hij een gesprek met [opdrachtgever 2] heeft gevoerd waarin de offerte en de tekeningen zijn uitgelegd en besproken en waarin hij heeft gemeld en uitgelegd dat het om binnenbeglazing ging en dat de kozijnen aan de binnenkant zouden worden afgetimmerd.
Bewijslevering
3.2.
[aannemer] heeft naar aanleiding van de bewijsopdracht de heer [opdrachtgever 2] en zichzelf als getuigen laten horen. Daarnaast heeft hij schriftelijk bewijs overgelegd (productie 28). Dat schriftelijke bewijs bestaat uit een door [aannemer] gemaakt overzicht met contactmomenten, een e-mailbericht van [aannemer] van 14 april 2022 aan [opdrachtgever 2] , een kopie van zijn agenda op 11 juli 2022 en op 1 mei 2023, e-mailberichten van [aannemer] van 11 en 15 juli 2022 aan [bedrijf 1] respectievelijk [opdrachtgever 2] en een e-mailbericht van 12 december 2024 van [bedrijf 1] aan [aannemer] .
3.3.
[opdrachtgevers] heeft afgezien van contra-enquête en schriftelijke stukken overgelegd bij het getuigenverhoor. Die stukken betreffen een boarding pass, een e-mailwisseling van [opdrachtgever 1] met de verhuurder van een accommodatie in Sardinië, een screenshot van de agenda van [opdrachtgever 2] op 11 juli 2022 en een rekeningoverzicht van de creditcard van [opdrachtgever 2] .
Bewijswaardering
3.4.
De kantonrechter stelt bij de bewijswaardering voorop dat de verklaring van een partijgetuige op wie de bewijslast rust, beperkte bewijskracht heeft (vgl. artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dit houdt in dat de verklaring van een partijgetuige geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren indien geen aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maakt. Per 1 januari 2025 is de beperkte bewijskracht van een partijgetuigenverklaring afgeschaft, maar in deze zaak geldt (op grond van het overgangsrecht) het voorheen in artikel 164 lid 2 (oud Burgerlijk Wetboek (BW)) bepaalde over de partijgetuige nog altijd omdat de dagvaarding vóór 1 januari 2025 is uitgebracht.
3.5.
[aannemer] voert aan dat hij tijdens een gesprek met [opdrachtgever 2] op 11 juli 2022 de offerte en de tekeningen heeft toegelicht. Hij heeft tijdens zijn getuigenverhoor verklaard:
“(…) Het klopt dat er op 11 juli 2022 een afspraak is geweest met [opdrachtgever 2]. Die afspraak is telefonisch gemaakt. Rond 16:00 a 17:00 ’s middags was ik daar. Alleen [opdrachtgever 2] en ik waren aanwezig. (…)”.Daarnaast heeft [aannemer] een kopie van zijn agenda overgelegd waarop staat dat hij op 11 juli 2022 om 17.00 uur een afspraak heeft met [opdrachtgevers] . Ook heeft [aannemer] een e-mail overgelegd van hem aan [bedrijf 1] van 11 juli 2022 om 19:59 uur waarin staat:
“Ik ben in overleg met dhr. [opdrachtgever 2] . Kun jij globaal de levertijd aangeven van de Kozijnen?”. [aannemer] heeft verder verklaard:
“(…) U vraagt mij hoe ik weet dat het gesprek heeft plaatsgevonden op 11 juli 2022. Ik weet dat omdat ik op die datum de mail heb gestuurd aan [bedrijf 1] waarin ik vraag om de levertijden. Daarom weet ik dat het gesprek op die dag was, omdat ik zo’n mail altijd meteen dezelfde avond stuur. Bovendien stond de afspraak ook in mijn agenda. Ik ben er heel zeker van dat de afspraak op die dag heeft plaatsgevonden. (…)”
3.6.
Hier tegenover staat de getuigenverklaring van [opdrachtgever 2] want [opdrachtgever 2] verklaart: “
(…) Het klopt niet dat [aannemer] in een gesprek met mij de offerte heeft besproken en alles heeft uitgelegd. En het klopt ook niet dat er op 11 juli 2022 met mij bij mij thuis een gesprek met [aannemer] heeft plaatsgevonden. Ik heb documenten bij me. Dat zijn reisbescheiden van een reis die ik heb gemaakt. Ik ben op 11 juli 2022 om 05:30 vanaf Schiphol gevlogen naar Sardinië. (…)”Bij dat getuigenverhoor heeft [opdrachtgevers] stukken overgelegd zoals onder 3.3. genoemd.
3.7.
[aannemer] voert bij akte na het getuigenverhoor aan dat er geen officiële boarding pass lijkt te zijn overgelegd door [opdrachtgever 2] en deze eenvoudig is na te maken, het jaartal erop ontbreekt en het kan zijn dat niet [opdrachtgever 2] , maar enkel [opdrachtgever 1] met de kinderen naar Italië zijn vertrokken. Dat zou volgens [aannemer] verklaren dat [opdrachtgever 1] niet bij het gesprek van 11 juli 2022 was. Ook wijst [aannemer] erop dat de e-mailwisseling met de verhuurder van de accommodatie in Italië met [opdrachtgever 1] was en niet met [opdrachtgever 2] .
3.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de partijgetuigenverklaring van [aannemer] onvoldoende gewicht in de schaal legt om bewezen te achten dat het gestelde gesprek op 11 juli 2022 heeft plaatsgevonden. Daarbij weegt mee dat de door [aannemer] overgelegde schriftelijke stukken onvoldoende aanvullend sterk bewijs zijn om zijn partijgetuigenverklaring meer geloofwaardig te achten dan de verklaring van [opdrachtgever 2] . De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om er aan te twijfelen dat de overgelegde boarding pass van [opdrachtgever 2] echt is. De door [opdrachtgever 2] overgelegde boarding pass, e-mail-correspondentie met de verhuurder van de accommodatie en het bankafschrift samen tonen genoegzaam aan dat [opdrachtgever 2] op 11 juli 2022 een vroege vlucht naar Italië had en hij die dag in Italië was.
3.9.
Op grond van het voorgaande is niet komen vast te staan dat [aannemer] op 11 juli 2022 een gesprek heeft gehad met [opdrachtgever 2] . Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat ook niet is komen vast te staan dat er op een ander moment een gesprek is gevoerd waarin [aannemer] [opdrachtgever 2] uitleg heeft gegeven over de offerte en hij heeft gewaarschuwd over binnenbeglazing waarbij de kozijnen aan de binnenkant worden afgetimmerd. Dat dat wel zou zijn gebeurd, volgt namelijk alleen uit de getuigenverklaring van [aannemer] zelf, wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal en wordt door de getuigenverklaring van [opdrachtgever 2] weersproken. De enkele getuigenverklaring van [aannemer] zelf is onvoldoende bewijs. Dit leidt dan ook tot de conclusie dat [aannemer] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht.
Tekortkoming?
3.10.
Het voorgaande betekent dat voor de beoordeling van de vraag wat partijen zijn overeengekomen enkel kan worden uitgegaan van de offerte. Op die offerte is in de opsomming van werkzaamheden vermeld:
“- Leveren & plaatsen van 6 stuks kozijnen-
Voordeur kozijn wordt geleverd incl. voordeur als bestaand”.
Bij de offerte heeft [aannemer] foto’s gevoegd van de bestaande kozijnen met deur en bouwtekeningen van [bedrijf 1].
De vermelding “als bestaand” is genoemd na voordeur en de vraag is of deze bewoordingen ook zien op de kozijnen. De kantonrechter is van oordeel dat [opdrachtgevers] gezien de vermelding met de bijgevoegde foto van de oude pui er gerechtvaardigd van uit mocht gaan dat [aannemer] dezelfde soort kozijnen als de bestaande kozijnen zou plaatsen en dus met dezelfde maatvoering en met buitenbeglazing. De tekeningen die [aannemer] ook bij de offerte had gevoegd zijn voor een leek onvoldoende duidelijk en zonder uitleg hoefde [opdrachtgevers] niet te weten wat de tekst “binnen begl” op die tekeningen betekent en evenmin dat er kozijnen met andere afmetingen dan de bestaande kozijnen werden geplaatst. Op basis van de offerte wordt er dan ook van uit gegaan dat overeengekomen is dat [aannemer] dezelfde soort kozijnen als de bestaande kozijnen zou plaatsen en dus met buitenbeglazing. Ter zitting heeft [aannemer] aangegeven dat plaatsing van dezelfde soort kozijnen door haar niet wordt gedaan omdat hij kwaliteit levert, maar het had dan op de weg van [aannemer] gelegen om dat bij het aangaan van de overeenkomst aan [opdrachtgevers] uit te leggen. Dat hij die uitleg heeft gegeven, is niet komen vast te staan.
3.11.
Vast staat dat [aannemer] niet dezelfde kozijnen heeft geleverd en geplaatst zoals de bestaande en originele kozijnen. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de geleverde voordeur niet goed is. Daardoor is [aannemer] tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
Ontbinding gerechtvaardigd?
3.12.
[opdrachtgevers] beroept zich op ontbinding van de overeenkomst wegens het door [aannemer] tekort schieten in de nakoming van verbintenissen en vordert in reconventie ontbinding van de overeenkomst.
3.13.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarbij geldt op grond van artikel 6:265 lid 2 BW dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat, wanneer de schuldenaar (in dit geval: [aannemer] ) in verzuim is.
3.14.
De kantonrechter is van oordeel dat [aannemer] in verzuim is geraakt omdat hij niet voldaan heeft aan de ingebrekestelling van 22 mei 2023. Van schuldeisersverzuim van [opdrachtgevers] , zoals [aannemer] stelt, is geen sprake want [aannemer] heeft het werk niet willen afmaken met buitenbeglazing zoals overeengekomen was.
3.15.
Wegens het tekortschieten en verzuim van [aannemer] kan [opdrachtgevers] ontbinding van de overeenkomst inroepen. [aannemer] stelt wel dat enkel sprake is van esthetische verschillen met de oude situatie en de kantonrechter begrijpt dat [aannemer] daarmee een beroep doet op de tenzij bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW. Dit beroep slaagt niet. Met [opdrachtgevers] is de kantonrechter van oordeel dat de kozijnen een onderscheidend kenmerk vormen van de architectuur van de woning. Daarom is de tekortkoming niet van ondergeschikt belang; de tekortkoming is dusdanig dat ontbinding is gerechtvaardigd zodat in reconventie tot ontbinding wordt overgegaan. Het beroep van [aannemer] op de afspraak tot “meerwerk” waardoor [opdrachtgevers] volgens hem geen beroep meer kan doen op esthetische afwijkingen slaagt niet op grond van hetgeen hierna onder 3.18 wordt overwogen.
Facturen
3.16.
Door de ontbinding van de overeenkomst is [opdrachtgevers] niet meer gehouden de facturen te betalen. Deze betalingsverplichting is vervallen. De vordering van [aannemer] tot betaling van openstaande facturen zal daarom worden afgewezen.
Meerwerk
3.17.
[aannemer] vordert meerwerk dat volgens hem op 13 mei 2023 is overeengekomen voor plaatsing van latten. [opdrachtgevers] betwist dat het meerwerk betreft omdat het een minnelijke regeling is die niet tot stand is gekomen.
3.18.
De kantonrechter is van oordeel dat van meerwerk in de zin van artikel 7:755 BW geen sprake is. Er is namelijk geen sprake van een toevoeging of verandering in het overeengekomen werk. Het aanbrengen van latten op de kozijnen is een vorm van herstel want partijen zijn plaatsing van latten overeengekomen als oplossing voor de tekortkoming. Daarbij hebben partijen in beginsel overeenstemming bereikt over een prijs van € 2.000,00 maar [opdrachtgevers] heeft onweersproken gesteld dat zij eerst wilde zien hoe de latten eruit zouden komen zien en heeft daarom een proefopstelling gevraagd. Op de dag van uitvoering bleek hoe de latten er op de kozijnen uit zouden komen te zien en naar aanleiding daarvan is [opdrachtgevers] niet akkoord gegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter stond het [opdrachtgevers] vrij om niet akkoord te gaan omdat er eerder nog geen definitieve overeenstemming was. Het gevorderde “meerwerk” zal daarom worden afgewezen.
3.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [aannemer] geheel worden afgewezen.
Proceskosten
3.20.
[aannemer] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in conventie (inclusief nakosten) betalen. Bij deze proceskostenveroordeling ziet de kantonrechter aanleiding om rekening te houden met het handelen van [opdrachtgevers] om, in strijd met de uitdrukkelijke instructie in het tussenvonnis van 4 december 2024, [aannemer] pas tijdens het getuigenverhoor te confronteren met nieuwe stukken. De kantonrechter zal voor het getuigenverhoor geen salaris toekennen omdat de voornoemde wijze van procederen door [opdrachtgevers] strijdig is met de beginselen van een goede procesorde. De proceskosten van [opdrachtgever 1] worden als volgt begroot:
- salaris gemachtigde
1.218,00
(3 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.353,00
in reconventie
Ontbinding
3.21.
Zoals in conventie is overwogen zal de gevorderde ontbinding van de overeenkomst worden toegewezen.
Ongedaanmaking
3.22.
Op grond van artikel 6:271 BW ontstaat na ontbinding van de overeenkomst een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. [aannemer] kan daarbij de kozijnen terugvragen en [opdrachtgevers] kan de betaalde bedragen terugvorderen. Omdat [opdrachtgevers] op grond van de overeenkomst een bedrag van € 5.903,92 heeft betaald aan [aannemer] , dient [aannemer] dit bedrag terug te betalen. Dit bedrag zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis.
Aanvullende schadevergoeding
3.23.
[opdrachtgevers] stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. [opdrachtgevers] vordert € 16.062,11 aan vervangingskosten voor de pui. [opdrachtgevers] legt ter onderbouwing een offerte over van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) en stelt dat de vervangingskosten op basis van die offerte € 30.821,69 bedragen waarop het met [aannemer] overeengekomen bedrag van € 14.759,58 in mindering strekt.
3.24.
[aannemer] maakt bezwaar tegen de gevorderde schade en voert aan dat de offerte van [bedrijf 2] bijna het dubbele is van wat hij heeft geoffreerd aan [opdrachtgevers]
3.25.
Gezien het grote verschil met het door [aannemer] geoffreerde bedrag en ook met de schadevergoeding die Top Expertise begroot, ziet de kantonrechter geen aanleiding om van de offerte van [bedrijf 2] uit te gaan. De door Top Expertise begrote vervangingskosten van € 15.500,00 inclusief btw zullen tot uitgangspunt worden genomen. Daarbij zal gezien het feit dat het rapport van Top Expertise bijna 2 jaar oud is een inflatiecorrectie worden toegepast van 10%. Daarmee worden de kosten van het plaatsen van een nieuwe pui begroot op € 17.050,00. De schadevergoeding wordt dan vastgesteld op een bedrag van € 2.290,42 (€ 17.050,00 -/- € 14.759,58). Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
Expertisekosten
3.26.
[opdrachtgevers] vordert vergoeding van de kosten van Top Expertise van € 2.268,75. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 1 onder b BW voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde wettelijke rente hierover zal zoals gevorderd ook worden toegewezen.
Schade aan gietvloer
3.27.
[opdrachtgevers] stelt dat [aannemer] de gietvloer onvoldoende heeft beschermd, daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor schade die aan de vloer is ontstaan. [opdrachtgevers] begroot de schade op € 500,00 vermeerderd met btw.
3.28.
[aannemer] betwist beschadigingen aan de gietvloer te hebben veroorzaakt en voert aan dat hij de vloer goed had afgedekt en dat de vloer op meerdere plaatsen al was beschadigd.
3.29.
De kantonrechter is van oordeel dat [opdrachtgevers] onvoldoende heeft onderbouwd dat [aannemer] schade aan de gietvloer heeft veroorzaakt. [opdrachtgevers] verwijst naar een Whatsappbericht van 10 mei 2023 waarin gesproken wordt over betere bedekking van de vloer omdat er een beschadiging is. Maar dat is onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat sprake is van beschadiging van de vloer door [aannemer] . Bovendien heeft [opdrachtgever 2] ter zitting verklaard dat er al beschadigingen waren op de vloer door gebruik. De gevorderde schade zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.30.
[aannemer] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) van [opdrachtgevers] betalen. Vanwege verwevenheid met de conventie worden de proceskosten gematigd tot een half punt per proceshandeling. De proceskosten van [opdrachtgevers] worden begroot op € 406,00 (2 punten x factor 0,5 x € 406,00). Omdat de nakosten in conventie zijn toegewezen, zijn deze in reconventie niet toewijsbaar.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [aannemer] in de proceskosten van € 1.353,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [aannemer] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
4.4.
ontbindt de overeenkomst tussen [opdrachtgevers] en [aannemer] tot vervanging van de puien en kozijnen conform origineel en bestaand,
4.5.
veroordeelt [aannemer] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [opdrachtgevers] te betalen een bedrag van € 5.903,92 als ongedaanmakingsverbintenis, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.6.
veroordeelt [aannemer] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [opdrachtgevers] te betalen een bedrag van € 2.290,42 als aanvullende schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.7.
veroordeelt [aannemer] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [opdrachtgevers] te betalen een bedrag van € 2.268,75 aan expertisekosten vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.8.
veroordeelt [aannemer] in de proceskosten van € 406,00 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit vonnis wordt betaald, met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.