Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 juli 2024, waarbij de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2023 was vastgesteld op € 819.000. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd naar € 728.000. De rechtbank heeft de zaak op 16 juli 2025 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning, een vrijstaande woning uit 2003, niet aannemelijk is gemaakt door beide partijen. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen niet allemaal geschikt zijn voor vergelijking. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de bewijslast en stelt de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 726.000. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende gegrond is, waardoor de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) dienovereenkomstig wordt verminderd. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende vergoeden, maar er worden geen proceskosten vergoed omdat daar niet tijdig om is verzocht.