In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over haar psychisch welbevinden en de opvoedsituatie. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en woont bij haar dochter. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 waren de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Er zijn zorgen over zelfbeschadigend gedrag en de opvoedsituatie bij de moeder, die onvoldoende in staat lijkt om de zorgen weg te nemen. [minderjarige] heeft aangegeven dat ze hulp wil en dat ze denkt dat haar moeder ook hulp nodig heeft. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad overgenomen en geoordeeld dat het verzoek om ondertoezichtstelling moet worden toegewezen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 25 juni 2025 tot 25 juni 2026 vastgesteld en benadrukt dat er gewerkt moet worden aan de psychische stabiliteit van [minderjarige] en de mogelijkheden van de moeder als opvoeder. De GI moet nauwlettend toezien op de voortgang van de hulpverlening en de opvoedsituatie.