ECLI:NL:RBZWB:2025:5500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/435908 / JE RK 25-969
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over haar psychisch welbevinden en de opvoedsituatie. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en woont bij haar dochter. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 waren de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Er zijn zorgen over zelfbeschadigend gedrag en de opvoedsituatie bij de moeder, die onvoldoende in staat lijkt om de zorgen weg te nemen. [minderjarige] heeft aangegeven dat ze hulp wil en dat ze denkt dat haar moeder ook hulp nodig heeft. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad overgenomen en geoordeeld dat het verzoek om ondertoezichtstelling moet worden toegewezen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 25 juni 2025 tot 25 juni 2026 vastgesteld en benadrukt dat er gewerkt moet worden aan de psychische stabiliteit van [minderjarige] en de mogelijkheden van de moeder als opvoeder. De GI moet nauwlettend toezien op de voortgang van de hulpverlening en de opvoedsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/435908 / JE RK 25-969
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Zeeland–West-Brabant, Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats].
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad maakt zich zorgen over het psychisch welbevinden en de opvoedsituatie van [minderjarige]. Er is sprake van zelfbeschadigend gedrag, waarbij [minderjarige] zichzelf snijdt. Onduidelijk is gebleven van welke zorgen over de opvoedsituatie momenteel nog sprake is, omdat moeder en [minderjarige] tegenstrijdige informatie geven en de gemelde zorgen ontkennen dan wel bagatelliseren. Daarnaast stelt [minderjarige] haar eigen voorwaarden aan de hulpverlening. De moeder beschikt op dit moment over onvoldoende mogelijkheden om, met ondersteuning van het sociale netwerk en de hulpverlening, de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. De Raad is blij te horen dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling aangeeft hulp te willen. De Raad geeft aan dat er vooral veel zicht moet komen, omdat er veel zorgen zijn. [minderjarige] wordt in haar ontwikkeling bedreigd. Er moet worden gekeken wat ingezet kan gaan worden, welke hulp moet worden gecontinueerd en wat er eventueel aan hulp aanvullend bij moet. Ook moet worden gekeken naar de emotionele beschikbaarheid van de moeder.
4.2.
In gesprek met de kinderrechter vertelt [minderjarige] dat een ondertoezichtstelling haar een goed idee lijkt. Ze wil graag hulp en denkt ook dat de moeder hulp kan gebruiken. [minderjarige] geeft aan last te hebben van stemmen in haar hoofd. Ze staat open voor diagnostisch onderzoek, maar is hier wel bang voor. Onlangs, met Pasen, heeft [minderjarige] zichzelf nog gesneden toen ze op schoolreis was. Ze denkt dat dit kan komen omdat ze dan niet bij de moeder is. Praten met een psychiater vindt [minderjarige] ook een goed idee, maar dit moet wel een vrouw zijn.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de moeder aan dat het haar fijn lijkt hulpverlening te krijgen, zodat ze leert [minderjarige] beter te begrijpen en ook hoe ze haar kan helpen. De moeder is klaar voor een ondertoezichtstelling.
4.4.
De Gi geeft aan dat zij op dit moment te maken hebben met een instroomteam. Dit betekent dat er nog niet gelijk een jeugdbeschermer beschikbaar is. De GI ziet dat het van belang is dat [minderjarige] een vertrouwensband met iemand kan opbouwen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad derhalve – als niet weersproken – toewijzen. Dit betekent dat de minderjarige [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
5.3.
De kinderrechter neemt de zorgen van de Raad over en is van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreigde ontwikkeling van [minderjarige]. [minderjarige] heeft in haar relatief korte leven al veel meegemaakt. Zo is zij op vroege leeftijd haar vader verloren en groeide zij op in een opvoedsituatie bij de moeder die niet veilig was en waar zij mogelijkerwijs veel onveilige situaties heeft gezien en meegemaakt. Bij [minderjarige] is sprake van zelfbeschadigend gedrag, waarbij zij zichzelf snijdt. Dit is onlangs nog gebeurd toen zij met haar school meerdere dagen naar het buitenland ging. Ook geeft [minderjarige] aan stemmen te horen in haar hoofd. [minderjarige] daarnaast vertoont zelfbepalend gedrag ten opzichte van de hulpverlening; zij stelt haar eigen voorwaarden aan in te zetten hulp, waardoor er een risico bestaat dat de noodzakelijk geachte hulp stagneert.
5.4.
Om meer zicht te krijgen op de oorzaak van de problematiek van [minderjarige] en om gericht hulpverlening in te kunnen zetten, is het van belang dat er diagnostisch onderzoek plaatsvindt. Op dit moment heeft [minderjarige] gesprekken met een psycholoog. Deze psychologische hulp dient naar het oordeel van de kinderrechter in ieder geval te worden gecontinueerd. Hier dient door de GI nauw op te worden toegezien. Daarnaast moet worden bekeken of psychiatrische hulp geïndiceerd is. Er bestaat ook veel onduidelijkheid over de opvoedsituatie bij de moeder thuis; de GI zal hier meer zicht op moeten krijgen om vervolgens eventueel noodzakelijke en passende hulp in te kunnen zetten. De moeder is onvoldoende in staat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.
5.5.
De kinderrechter benadrukt dat in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden aan de volgende door de Raad opgestelde doelen, te weten:
  • [minderjarige] is psychisch stabiel.
  • Er is zicht op de (on)mogelijkheden van moeder als opvoeder en verzorger van [minderjarige].
  • Duidelijk is of plaatsing op het internaat al dan niet in het belang van [minderjarige] is.
  • Er is zicht op de relatie van moeder en de invloed hiervan op [minderjarige].
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 25 juni 2025 tot 25 juni 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 9 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.