ECLI:NL:RBZWB:2025:5498

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/435938 / JE RK 25-980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

Op 25 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig bedreigd wordt en dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid, structuur en een voorspelbare leefsituatie, wat binnen het gezinssysteem onvoldoende kan worden geboden. De ouders hebben ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, die nu voor de duur van een jaar is verlengd tot 2 juli 2026. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd, maar slechts voor de duur van drie maanden, tot 2 september 2025, onder aanhouding van het restant van het verzoek. Dit besluit is genomen in het belang van de minderjarigen, gezien de zorgen over het welzijn van [minderjarige 1] in de huidige accommodatie. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om een passende nieuwe plek voor [minderjarige 1] te vinden en heeft de ouders en de GI opgeroepen voor een volgende zitting om verdere stappen te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/435938 / JE RK 25-980
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCH.& JEUGDREC., gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
mr. J.L.J. de Vos, gevestigd te Goes,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats 1] ,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stiefvader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. Zij hebben hier niet op gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
2.3.
De stiefvader is de biologische vader van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.4.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder en de stiefvader.
2.5.
Bij beschikking van 24 juni 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 juni 2024 en tot
8 juli 2024. Tevens is bij deze beschikking een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van
24 juni 2024 en tot 8 juli 2024. Bij beschikking van 2 juli 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 juli 2024 en tot 2 juli 2025 en is ook machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 2 juli 2024 en tot 2 juli 2025.
2.6.
Op grond van voornoemde beschikking verblijft [minderjarige 1] thans bij [accommodatie] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt,
op grond van artikel 1:260 BW de ondertoezichtstelling van bovengenoemde minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 1] , te verlengen voor de duur van 1 jaar;
op grond van artikel 1:265c lid 2 BW de machtiging te verlengen om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 juli 2025 voor de duur van de
OTS;
3. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI geeft tijdens de mondelinge behandeling aan wat er het afgelopen jaar is gedaan. De GI is bezig voor [minderjarige 1] een nieuwe plek te zoeken, maar dit is lastig gezien de ontzettend lange wachtlijsten. [minderjarige 3] is gestart bij de zorgboerderij; hier zal hij in de vakantie drie dagen heen gaan. Dit is nodig voor zowel [minderjarige 3] als de moeder. Bij [minderjarige 3] zal onderzoek gaan plaatsvinden naar waar zijn gedrag vandaan komt. Voor [minderjarige 2] is er een vertrouwenspersoon bij [begeleiding] en op school betrokken. De moeder maakt zich zorgen over haar. Gekeken zal gaan worden waar haar gedrag vandaan komt. De financiële zorgen bij de moeder en de stiefvader leveren veel stress op en het contact met de bewindvoerder loopt niet goed. Ten aanzien van het incident dat heeft plaatsgevonden met [minderjarige 1] bij [accommodatie] merkt de GI op dat nog onvoldoende duidelijk is wat er is gebeurd; de GI zit er achteraan, maar heeft nog geen duidelijk antwoord mogen ontvangen van [accommodatie] . Duidelijk is wel dat [minderjarige 1] zo snel als mogelijk naar een nieuwe plek zal moeten. De GI denkt niet dat het gaat lukken [minderjarige 1] (tijdelijk) terug bij de moeder te plaatsen; [minderjarige 1] heeft heel veel structuur en begeleiding nodig, hetgeen hem onvoldoende geboden kan worden in de thuissituatie bij de moeder.
4.2.
Door en namens de moeder wordt naar voren gebracht dat er de afgelopen periode inderdaad stappen zijn gezet. Met [minderjarige 3] en [minderjarige 2] gaat het goed. De moeder vindt de begeleiding en ondersteuning van de GI fijn. De moeder heeft veel moeite met de situatie van [minderjarige 1] ; het gaat echt niet goed met hem. De moeder vindt het verblijf van [minderjarige 1] bij [accommodatie] niet gepast en geschikt; [minderjarige 1] moet daar weg. Er moet dringend een nieuwe plek worden gevonden. Tot die tijd wil de moeder graag dat [minderjarige 1] weer bij haar komt wonen. De moeder weet hoe ze met hem om moet gaan, kan hem tijdelijk de benodigde begeleiding bieden en hij is niet zo agressief bij haar. Er is hierbij geen risico voor de andere minderjarigen. Om [minderjarige 1] in bescherming te nemen vindt de moeder het dan ook belangrijk dat hij tijdelijk thuis komt wonen om vanuit daar te zoeken naar een passende plek. [accommodatie] is geen veilige omgeving voor [minderjarige 1] ; elke keer dat de moeder daar komt heeft [minderjarige 1] blauwe plekken. De moeder stemt daarom in met toewijzing van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, maar verzoekt het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wijzen. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt om de uithuisplaatsing voor een kortere duur toe te wijzen, te weten drie maanden, zodat de situatie gemonitord kan worden.
4.3.
De vader geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat altijd wanneer hij [minderjarige 1] telefonisch spreekt, hij moet huilen. Het is een chaos op de groep waar [minderjarige 1] verblijft en ze communiceren niet. Zo geven ze de vader niet de informatie waar hij om vraagt. Voor [minderjarige 3] en [minderjarige 2] is er nu wel vooruitgang; zij gaan naar een betere school.
4.4.
De stiefvader geeft aan dat hij het eens is met de moeder; [minderjarige 1] moet terug naar huis. Dit is ook mogelijk, want de stiefvader kan in de ochtend voor [minderjarige 1] zorgen en de moeder in de avond. De plek waar [minderjarige 1] nu verblijft is niet goed; hij heeft blauwe plekken. [minderjarige 1] is bij de stiefvader niet goed. Met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaat het beter.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt nog steeds ernstig bedreigd. De minderjarigen hebben nog altijd behoefte aan duidelijkheid, structuur en een voorspelbare leefsituatie. Binnen het gezinssysteem kan dit onvoldoende worden geboden. Dit geeft spanning bij de minderjarigen en ook bij de ouders, hetgeen weer van invloed is op het welbevinden van de minderjarigen. De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening. Om deze reden is het noodzakelijk dat de GI betrokken blijft in het gedwongen kader. De afgelopen maanden zijn er reeds goede stappen gezet. Gebleken is dat het beter gaat met [minderjarige 3] en [minderjarige 2] en dat zij nu naar een goede school gaan. Wel bestaan er nog altijd zorgen over de kindeigen problematiek van de minderjarigen en zal de komende tijd duidelijk moeten worden waar dit vandaan komt en wat er aan hulpverlening, eventueel aanvullend, noodzakelijk is. Daarnaast is het van belang dat de reeds ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd. De GI dient dit goed te monitoren. De kinderrechter maakt zich daarnaast nog altijd grote zorgen om [minderjarige 1] . Er blijken ernstige vragen te bestaan over zijn welzijn binnen [accommodatie] . Het is van cruciaal belang dat de GI op korte termijn een passende en veilige plek voor hem vindt.
5.3.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De ouders hebben ook ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en zien het belang hier van in. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , noodzakelijk. [2] Hoewel de moeder en de stiefvader hebben aangegeven liever te willen dat [minderjarige 1] per direct de groep bij [accommodatie] verlaat en tijdelijk bij hen komt wonen, acht de kinderrechter dat niet in het belang van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft een grote zorgbehoefte die veel aandacht en begeleiding vraagt. De kinderrechter is onvoldoende overtuigd dat de moeder en de stiefvader dit voldoende kunnen bieden, zonder dat dit ook ten koste gaat van de veiligheid en rust in de thuissituatie. Verblijf van [minderjarige 1] op een groep, waar hij de benodigde intensieve begeleiding kan krijgen, vindt de kinderrechter dan ook het meest aangewezen. Wel is de kinderrechter geschrokken van de signalen zoals deze zijn gegeven door de GI en de ouders over de situatie van [minderjarige 1] bij [accommodatie] . Ook is gebleken dat er vanuit [accommodatie] onvoldoende communicatie is naar de GI en de ouders over hoe het met [minderjarige 1] gaat en over plaatsgevonden incidenten. Dit is des te zorgelijker nu er zorgen bestaan over het welbevinden van [minderjarige 1] aldaar. Om deze reden verlengt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment slechts voor de duur van drie maanden, te weten tot 2 september 2025, onder aanhouding van het restant. Het resterende verzoek zal op nader te noemen mondelinge behandeling verder worden behandeld. De kinderrechter bepaalt in dit verband dat [minderjarige 1] , gelet op zijn persoonlijke problematiek niet zal worden opgeroepen voor een kindgesprek. Noodzakelijk is dat de GI tijdig, te weten twee weken, voorafgaand aan deze mondelinge behandeling een volledige lijst over zal leggen met incidenten die hebben plaatsgevonden de afgelopen periode bij [accommodatie] tot aan dat moment. Ook dient er een overzicht te worden overgelegd met communicatie die er is geweest vanuit [accommodatie] naar de ouders over incidenten en verdere acties. Tegelijkertijd acht de kinderrechter het van groot belang dat de GI door gaat met het zoeken naar een passende nieuwe plek voor [minderjarige 1] , waarbij geldt; hoe sneller, hoe beter.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing in het belang van de minderjarigen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 2 juli 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 september 2025;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de GI, de vader, de moeder en haar advocaat op te verschijnen tijdens de zitting van mr. Duinhof van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 te Middelburg,
op [datum] 2025 te [uur] ,teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.4.
verwacht van de GI uiterlijk dinsdag 5 augustus 2025 schriftelijk te worden geïnformeerd, een en ander zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.4.;
6.5.
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor de zitting;
6.6.
vraagt de griffier de stiefvader op te roepen.
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025 door mr Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 9 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.