4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op 10 december 2024 wordt er door [aangever 1] namens [supermarkt] in Vlissingen aangifte gedaan van diefstal van een flesje water. Op camerabeelden is te zien hoe een man een flesje water uit het schap pakt en wegsteekt in zijn jas. Vervolgens loopt deze man richting de uitgang en passeert de kassa’s zonder te betalen. De man op deze camerabeelden wordt vervolgens door een verbalisant herkend als zijnde verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal.
Feit 2
Op 10 december 2024 wordt door [aangever 1] , gezien dat dezelfde man van de eerdere diefstal verkeersborden in de straat van de [supermarkt] vast pakte en deze met kracht boog. Verdachte was die dag aanwezig in de [straat] en uit de aangifte van [aangever 2] namens het [bedrijf 1] volgt dat de borden aan dit bedrijf toebehoren en vanwege het buigen niet langer bruikbaar zijn.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling.
Feit 3
Op 26 september 2024 wordt er een melding gedaan over een verward persoon. Deze persoon zou op de parkeerplaats van het station in Goes iets hebben weggegooid. De verbalisant die ter plaatse komt treft een rechthoekig stuk plastic met een schermpje erin aan. Op het voorwerp stond Qumax gedrukt. Verdachte wordt door de verbalisant aangesproken en bij het tonen van het voorwerp zegt verdachte dat hij deze had weggegooid omdat hij het niet langer hoefde. Uit de aangifte van [aangever 3] volgt dat de buitensensor van het merk Qumax van zijn weerstation op 26 september 2024 is ontvreemd.
Verdachte heeft de buitensensor onttrokken aan de heerschappij van de eigenaar en is hierover als heer en meester gaan beschikken. Dat verdachte de buitensensor uiteindelijk niet langer in zijn bezit wilde hebben en het heeft weggegooid doet aan de bewezenverklaring niet af.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde diefstal.
Feit 4
Nu verdachte het aan hem onder vier ten laste gelegde feit bekent en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de aangifte van [aangever 4] namens [bedrijf 2] van 27 januari 2024;
- de aangifte van [aangever 5] van 27 januari 2025;
- bekennende verklaring van verdachte van 27 januari 2025.
Feit 5
Nu verdachte het aan hem onder vier ten laste gelegde feit bekent en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de aangifte van [aangever 5] van 27 januari 2025;
- bekennende verklaring van verdachte van 27 januari 2025.
Feit 6
Op 24 januari 2025 wordt er door [aangever 6] aangifte gedaan van inbraak in haar kapsalon. In eerste instantie lijkt er niets te zijn weggenomen, maar later blijkt de fooienpot – een wit spaarvarken – te zijn ontvreemd. De verbalisanten treffen ter plaatse een kapotte ruit van de voordeur aan en zien glasscherven achter de voordeur liggen. Daarnaast zagen zij op enkele glasscherven, op de deur, op de drempel en in het pand op de vloer bloeddruppels liggen. De kapsalon is forensisch onderzocht en van onder meer het bloed op de voordeur ( [kenmerk 1] ) en het bloed op de vloer ( [kenmerk 2] ) zijn monsters genomen. Uit DNA-onderzoek bleken deze bloedsporen overeen te komen met het DNA-profiel van verdachte met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. Daarnaast zijn de beschikbare camerabeelden uitgekeken. Hierop is het breken van glas te horen en een persoon te zien die zijn hand tegen zijn jaszak hield waaronder zich een verdikking bevond. Verdachte werd, zij het niet met 100% zekerheid, herkend als de persoon op de camerabeelden.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 6 ten laste gelegde diefstal met braak.