Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Vriend, en het UWV. Eiser had beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet, welke beslissing op 3 juni 2024 was genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien het UWV de beslistermijn had overschreden. Eiser had het UWV op 22 april 2025 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een nieuw besluit was genomen.
De rechtbank bepaalde dat het UWV binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, maar gaf het UWV in dit geval vier maanden de tijd om een zorgvuldige heroverweging te maken. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg gelijk, en het UWV werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser, die in totaal € 453,50 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.