In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2025, in de zaak tussen eiser en het UWV, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de weigering van een Wajong-uitkering. Eiser had op 25 september 2024 een beslissing ontvangen van het UWV, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Omdat het UWV niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van twee weken na ingebrekestelling heeft beslist, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank beslist zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank legt het UWV op om binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor zijn proceskosten van € 453,50, omdat het UWV in gebreke is gebleven. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.