ECLI:NL:RBZWB:2025:5405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/429222 / HA ZA 24-672 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over bamboe en onrechtmatige hinder

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2025, betreft het een burengeschil tussen eiseres en gedaagde over de aanwezigheid van bamboe nabij de erfgrens. Eiseres vordert de verwijdering van de bamboe, die volgens haar onrechtmatige hinder veroorzaakt, en stelt dat deze is geplant binnen de wettelijke afstand van 50 centimeter van de erfgrens, zoals bepaald in artikel 5:42 BW. Gedaagde betwist deze claims en beroept zich op een plaatselijke gewoonte die een kleinere afstand tot de erfgrens toestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bamboe inderdaad binnen de 50 centimeter van de erfgrens staat, maar oordeelt dat de plaatselijke gewoonte in dit bosrijke gebied een kleinere afstand toelaat. Hierdoor wordt de vordering tot verwijdering afgewezen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de bamboe wel onrechtmatige hinder veroorzaakt door het doorschieten van wortels in de tuin van eiseres. De rechtbank wijst de vordering van eiseres tot het aanbrengen van een wortelkering toe, maar verlaagt de gevorderde diepte van de wortelkering naar 60 centimeter. Gedaagde wordt ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een dwangsom voor het niet naleven van de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/429222 / HA ZA 24-672
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Dooren te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 maart 2025 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van descente van 5 juni 2025,
  • de mondelinge behandeling van 5 juni 2025 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt,
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Van Dooren voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn buren van elkaar op bungalowpark [park] in [plaats] . De tuinen van partijen grenzen aan elkaar en worden afgescheiden door een hekwerk en een schutting.
2.2.
[gedaagde] heeft in haar tuin bamboe gepland nabij deze erfafscheiding. Over deze bamboe is tussen partijen een geschil ontstaan.
2.3.
Partijen hebben via hun advocaten geprobeerd een oplossing te vinden voor hun geschil. Dat is niet gelukt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat– dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt de bamboe en alle wortels daarvan die zich binnen 50 cm van de erfgrens bevinden te verwijderen en verwijderd te houden en zich te onthouden om binnen die afstand heesters of struiken hoger dan de erfafscheiding te hebben,
II. [gedaagde] , indien zij de bamboe in haar tuin wil behouden nabij de erfgrens, op straffe van een dwangsom veroordeelt om een wortelkering van tenminste twee meter diepte ter plaatse van de bamboestrook aan te brengen, althans zodanige maatregelen te treffen dat doorgroei van bamboe en wortels over de erfgrens onmogelijk wordt gemaakt,
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen kortweg het volgende ten grondslag. Volgens [eiseres] zorgt de bamboe voor onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW, omdat de bamboe in ernstige mate woekert en wel zodanig dat wortelgroei met uitkomende scheuten naar haar perceel plaatsvindt. [eiseres] stelt daarnaast dat de bamboe in strijd met artikel 5:42 lid 2 BW is geplant binnen een afstand van een halve meter van de erfafscheiding waardoor licht van het perceel van [eiseres] wordt onthouden. Dit alles maakt dat [eiseres] recht en belang heeft bij verwijdering van de bamboe. Indien [gedaagde] de bamboe buiten de wettelijke grens van artikel 5:42 lid 2 BW wil behouden, dient zij volgens [eiseres] een adequate wortelkering van tenminste twee meter diep aan te brengen die de doorgroei van wortels naar het perceel van [eiseres] onmogelijk maakt.
3.3.
[gedaagde] betwist dat haar bamboe [eiseres] onrechtmatige hinder toebrengt. Het doorschieten van wortels is in beginsel niet onrechtmatig en [eiseres] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de bamboe dan wel de wortels resulteren in onrechtmatige hinder. [gedaagde] betwist dat [eiseres] recht en belang heeft bij verwijdering van de bamboe nu dat belang niet is toegelicht, de bamboe er al twintig jaar staat en al die tijd geen woord is gerept over de aanwezigheid van bamboe. Het instellen van een vordering tot verwijdering na 20 jaar moet onder die omstandigheden worden beschouwd als misbruik van bevoegdheid dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid, te meer nu er rauwelijks is gedagvaard. Door gedurende twintig jaar met geen woord te reppen over de bamboe heeft [eiseres] volgens [gedaagde] ook impliciet toestemming verleend als bedoeld in artikel 5:42 lid 1 BW voor het planten van de bamboe op deze plek. [gedaagde] betwist verder dat de bamboe in de verboden zone van artikel 5:42 lid 2 BW staat. Volgens [gedaagde] geldt er volgens de plaatselijke gewoonte op het bungalowpark geen afstand tot de erfgrens. Tot slot stelt [gedaagde] dat de vordering tot verwijdering op grond van artikel 3:306 BW jo 3:314 BW is verjaard. Volgens [gedaagde] is de bamboe in 2004 door haar geplant en was de bamboe tijdens het planten al hoger dan de erfafscheiding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opbouw van de beoordeling

4.1.
De rechtbank beoordeelt hierna eerst de vordering van [eiseres] onder I die kortweg strekt tot verwijdering en het verwijderd houden van de bamboe. Vervolgens gaat de rechtbank in op de vordering die samengevat strekt tot het aanbrengen van een wortelkering. Tot slot geeft de rechtbank haar oordeel over de proceskosten.
Artikel 5:42 BW - afstand van de bamboe/beplanting tot de erfgrens
4.2.
De vordering tot verwijdering en het verwijderd houden van de bamboe baseert [eiseres] op artikel 5:42 BW. Volgens deze bepaling is het niet geoorloofd is om binnen 50 centimeter van de grenslijn van het erf van een ander heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar van dat erf daartoe toestemming heeft gegeven. Deze bepaling biedt de eigenaar van een erf onder meer bescherming tegen een al te vergaande ontneming van licht, lucht en uitzicht, die het gevolg kan zijn van beplanting te dicht op de erfgrens. Om te kunnen bepalen dat de strook bamboe onrechtmatig aanwezig is, moet de rechtbank eerst vaststellen dat de bamboe een ‘heg’ of ‘heester’ is én dat deze op minder dan 50 centimeter van de erfgrens staat.
4.3.
[gedaagde] betwist niet dat de bamboe een heg of heester is en ook de rechtbank is van oordeel dat de bamboe als een heg of heester kwalificeert. Tijdens de descente heeft de rechtbank daarnaast vastgesteld dat de bamboe op minder dan 50 centimeter van de erfgrens staat én dat deze hoger reikt dan de afscheiding tussen de twee percelen. Ook dit weerspreekt [gedaagde] niet. Nu de bamboe te dicht bij de erfgrens staat, is in beginsel sprake van een onrechtmatige toestand en kan in beginsel verwijdering van de bamboe worden gevorderd. Dit kan in deze zaak anders zijn als sprake is van toestemming van [eiseres] , van verjaring van de vordering of van een plaatselijke gewoonte die een kleinere afstand tot de erfgrens toelaat. De rechtbank zal deze uitzonderingssituaties waarop [gedaagde] zich beroept hierna beoordelen.
Plaatselijke gewoonte
4.4.
[gedaagde] beroept zich onder meer op de uitzondering van artikel 5:42 lid 2 BW. Daarin staat dat voor bomen, heesters en heggen op grond van een plaatselijke gewoonte een kleinere dan de wettelijke afstand geoorloofd kan zijn. [gedaagde] stelt dat ingevolge de plaatselijke gewoonte in het bungalowpark geen (minimum) afstand geldt voor bomen en heesters of heggen. Het is een bosrijk gebied en op vrijwel alle omliggende percelen zijn bomen, heesters of heggen te zien die zich binnen de in artikel 5:42 lid 2 BW bedoelde afstand tot de erfgrens bevinden. Ook is het niet zonder toestemming van het park toegestaan om een houtopstand te verwijderen, aldus [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op deze uitzondering slaagt. Tijdens de descente is gebleken dat het bungalowpark (inderdaad) in een bosrijke omgeving ligt. De rechtbank heeft verschillende omliggende percelen bekeken en vastgesteld dat op vrijwel ieder perceel in de directe omgeving sprake is van bomen, heesters of heggen die zeer kort op of zelfs tegen de erfgrens aan staan en hoger zijn dan de erfafscheiding. Het gaat hier om een groot aantal duidelijk sprekende gevallen in de nabije omgeving. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een afwijkende plaatselijke gewoonte waardoor een kleinere afstand is toegelaten voor bomen, heesters of heggen tot de erfgrens. Gelet op deze plaatselijke gewoonte kan die afstand worden vastgesteld op nihil.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de plek waar de bamboe van [gedaagde] is geplant en de hoogte ervan op zichzelf niet ongeoorloofd of onrechtmatig is. Daarmee ontbreekt de grondslag om verwijdering van de bamboe te vorderen. Dit betekent dat [eiseres] de aanwezigheid van bamboe op deze plek zal moeten dulden en de rechtbank het gevorderde onder I zal afwijzen.
4.7.
Omdat het beroep van [gedaagde] op de plaatselijke gewoonte slaagt hoeft de rechtbank niet inhoudelijk in te gaan op haar overige verweren tegen de vordering onder I. Of [eiseres] al dan niet (stilzwijgend) toestemming heeft gegeven voor de betreffende bamboebeplanting, kan dus in het midden blijven. Datzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of de vordering tot verwijdering van de bamboe is verjaard of dat [eiseres] met het instellen van die vordering misbruik van bevoegdheid maakt dan wel in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid, zoals [gedaagde] nog heeft aangevoerd.
Onrechtmatige hinder
4.8.
Wel moet de rechtbank de vordering van [eiseres] onder II nog beoordelen. [eiseres] baseert deze vordering op onrechtmatige hinder (artikel 5:37 BW in verbinding met artikel 6:162 BW). De rechtbank stelt in haar beoordeling het volgende voorop. Artikel 5:37 BW bepaalt dat een eigenaar een buur niet onrechtmatig hinder mag toebrengen. Ook als beplantingen op een door de wet of plaatselijk gewoonte toegestane afstand van het naburige erf staan, kunnen zij onrechtmatige hinder veroorzaken. De vraag of de hinder onrechtmatig is moet worden beantwoord volgens de maatstaven van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
4.9.
[eiseres] stelt onrechtmatige hinder van de bamboe te ondervinden wegens het doorschieten van wortels. [gedaagde] voert hiertegen terecht aan dat de enkele aanwezigheid van wortels in andermans erf op zichzelf niet onrechtmatig is. Indien de bamboewortels en daaruit gegroeide bamboestaken echter tot schade en/of hinder leiden en die schade en/of hinder een bepaalde aard en omvang bereikt, kan - afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval - sprake zijn van onrechtmatige hinder. [1] Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank voor. De rechtbank licht dit toe.
4.10.
Tijdens de descente heeft de rechtbank vastgesteld dat op verscheidende plekken in de tuin van [eiseres] sprake is van bamboewortels en daaruit gegroeide bamboestaken die afkomstig zijn van de bamboe die op het perceel van [gedaagde] is geplant Deze zijn zowel zichtbaar langs de erfafscheiding als in de bloembakken en aan de voorkant van de tuin van [eiseres] . De rechtbank is van oordeel dat dit voor [eiseres] hinder oplevert. Immers groeit de bamboe nu op meerdere plaatsen in de tuin van [eiseres] en is deze zichtbaar tussen haar eigen beplanting, terwijl zij dat niet wenst. Gelet op de hoeveelheid bamboescheuten in de tuin van [eiseres] acht de rechtbank de door de bamboe veroorzaakte hinder van zodanige aard en ernst is dat deze onrechtmatig is. Deze hoeveelheid aan scheuten hoeft [eiseres] niet te dulden en van haar kan niet verlangd worden deze steeds maar zelf weg te halen, ook al heeft zij dat recht (op grond van artikel 5:44 lid 2 BW). Dat geldt zeker nu niet weersproken is dat de bamboe woekert en zal blijven uitschieten. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat [gedaagde] over de lengte van de erfgrens ter plaatse van de bamboestrook een wortelkering aanbrengt. Dat een wortelkering van twee meter diep - zoals gevorderd - noodzakelijk zou zijn, heeft [eiseres] echter niet onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat een wortelkering van 60 centimeter diepte gebruikelijk is en afdoende zou moeten zijn, zodat de rechtbank de vordering van [eiseres] met inachtneming van deze diepte (als het mindere) zal toewijzen.
4.11.
Voor alle duidelijkheid merkt de rechtbank nog het volgende op. Zoals mr. Van der Borst tijdens de mondelinge behandeling namens [eiseres] heeft toegelicht, is de vordering van [eiseres] niet gericht op het aanbrengen van een wortelkering over de
gehelelengte van de erfgrens. De wortelkering hoeft dus alleen langs de erfgrens te worden aangebracht op het stuk waar bamboe is geplant.
4.12.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat het aanbrengen van een wortelkering niet mogelijk zou zijn wegens ‘verdrukte grond’. Die stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd en verhoudt zich ook niet met het feit dat [gedaagde] eerder aan [eiseres] heeft aangeboden om een wortelkering aan te brengen. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
4.13.
Voor zover [eiseres] nog heeft willen betogen ook onrechtmatige hinder van de bamboe te ondervinden door het onthouden van licht, komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling niet toe. Die stelling is immers niet onderbouwd en daaraan is ook geen vordering (zoals bijvoorbeeld het terugsnoeien van de bamboe tot een bepaalde hoogte) verbonden.
Dwangsom
4.14.
De rechtbank zal een dwangsom opleggen als prikkel voor [gedaagde] om aan de beslissing te voldoen. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te maximeren en toe te wijzen op de wijze als in het dictum vermeld. De dwangsom kan pas gaan lopen twee maanden na de datum van dit vonnis. Tot die tijd heeft [gedaagde] nog de kans om aan de veroordeling te voldoen en te voorkomen dat zij dwangsommen moet betalen.
De proceskosten
4.15.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dat geen minnelijk overleg heeft plaatsgevonden omdat [gedaagde] voorafgaand aan de dagvaarding geen sommatiebrief ontvangen zou hebben, maakt dit niet anders. Ook als van de juistheid van die stelling wordt uitgegaan, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om van de reguliere regels voor proceskosten af te wijken. Na ontvangst van de dagvaarding is immers alsnog duidelijk geworden wat [eiseres] van [gedaagde] verlangde en daarover heeft voorafgaand aan de zitting ook nog minnelijk overleg plaatsgevonden.
4.16.
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht 87,00
- salaris advocaat 1.228,00 (2 punten x € 614,00)
- nakosten
178,00
Totaal € 1.493,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na de datum van dit vonnis over de lengte van de erfgrens ter plaatse van de bamboestrook een wortelkering van tenminste 60 centimeter diepte beneden peil aan te brengen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.493,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met een extra bedrag aan salaris advocaat van € 92,00 in het geval [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235.