ECLI:NL:RBZWB:2025:538

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
02-244699-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 september 2023 met een vleesmes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de benen en de borstkas van de aangever, die op dat moment op de grond lag. De aangever liep hierbij zeven steekverwondingen op. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor poging tot moord of doodslag, maar dat de verdachte wel verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 660 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel werden meerdere bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling in een forensische zorginstelling.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 januari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij het mes twee dagen voor het incident had gevonden en dit met de intentie bij zich droeg om de aangever te steken. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de meer ernstige aanklachten van poging tot moord en doodslag.

De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, en de impact van het geweld op de aangever, die psychische klachten ondervond als gevolg van het incident. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, maar met bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te verkleinen en de verdachte de nodige behandeling te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-244699-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [land] )
ingeschreven op het [adres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught (PPC)
raadsman: mr. C.J.J. Kwint, advocaat te 's-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 januari 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair: heeft geprobeerd om een ander (met voorbedachten rade) om het leven te brengen of zwaar heeft willen mishandelen;
subsidiair: die ander heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft aangever meerdere keren gestoken met een mes.
De messteken waren gericht op de benen, het hoofd en het bovenlichaam van aangever,
met daarin vitale organen. De gedragingen van verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het om het leven brengen van aangever waarbij sprake was van voorbedachten rade. Verdachte heeft gedurende twee dagen het mes bij zich gedragen met het doel om aangever te steken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de primair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag niet bewezen kunnen worden. Van voorbedachten rade bij verdachte was geen sprake en niet kan worden bewezen dat hij (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het gepleegde geweld
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 23 september 2023 geweld heeft gebruikt tegen aangever. Verdachte heeft met een gekarteld vleesmes meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van de benen en de borstkas van aangever die op dat moment op de grond lag. Bij deze geweldpleging is aangever ook geraakt. Aangever liep in totaal zeven steekverwondingen op in zijn benen. De totale aanval van verdachte op aangever duurde ongeveer drieënhalve minuut.
Voor het steken met het mes in de richting van het hoofd acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig nu slechts één getuige dit heeft verklaard.
Kwalificatie geweld
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord dan wel poging doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat sprake was van vol opzet aan de zijde van verdachte. Weliswaar staat vast dat verdachte opzettelijk heeft gestoken, maar niet dat hij aangever wilde doden. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij aangever ‘terug wilde steken’ omdat aangever hem een aantal dagen eerder gestoken zou hebben in zijn oor.
De vraag is vervolgens of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De aard van de verwondingen, te weten zeven oppervlakkige steekwonden van ongeveer één centimeter, duidt niet onmiskenbaar op een hard steken met het mes waaruit het voorwaardelijk opzet op de dood zou kunnen worden afgeleid. Verder is het dossier te summier om iets te kunnen zeggen over hoe verdachte zijn mes hanteerde en met welke kracht en intensiteit de geweldsuitoefening heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de kans aanmerkelijk was dat aangever door het handelen van verdachte zou kunnen komen te overlijden en – zou er al sprake zijn van zo’n aanmerkelijk kans – dat verdachte deze willens en wetens heeft aanvaard. De ten laste gelegde poging tot moord en doodslag kunnen daarom niet worden bewezen.
Door de uitoefening van het geweld zoals hierboven omschreven heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank wel willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft die kans blijkens zijn wijze van handelen ook welbewust aanvaard. De ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom worden bewezen.
Voorbedachten rade
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte vond - naar eigen zeggen - twee dagen voor het voorval het mes en besloot op dat moment dat hij het mes zou gaan gebruiken voor het steken van aangever om
“wraak op hem te nemen”,zodra hij aangever zou tegenkomen. Vervolgens heeft verdachte dit mes twee dagen lang in een tas bij zich gedragen. Gedurende deze periode had verdachte ruim de gelegenheid om zich te beraden op het door hem genomen besluit om aangever te steken met het mes en na te denken over de mogelijke gevolgen. Gezien zijn handelen op
23 september 2023 bestond er bij verdachte geen enkele twijfel over zijn voorgenomen besluit. Op het moment dat hij aangever weer zag is hij immers achter hem aangegaan en heeft hij aangever gestoken.
Conclusie
De rechtbank acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 23 september 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van zijn borstkas en meermalen met een mes in de benen van die [aangever] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij de oplegging gevorderd van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een straf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 23 september 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Een paar dagen eerder zou er iets zijn voorgevallen, aldus verdachte, tussen hem en aangever waarover beide mannen verschillend hebben verklaard. In ieder geval was dat reden voor verdachte om wraak te nemen op aangever. Verdachte kreeg een mes in zijn bezit en besloot op dat moment dat hij aangever daarmee zou gaan steken. Twee dagen lang heeft verdachte het mes bij zich gedragen en toen hij aangever zag lopen op [straat] in [plaats] twijfelde hij geen moment en ging hij direct in de aanval. Aangever probeerde weg te komen van verdachte, maar kwam ten val waarna hij meerdere keren door verdachte werd gestoken in zijn benen, terwijl hij op de grond lag. Ook stak verdachte meerdere keren in de richting van de borst van aangever. Verdachte stopte niet uit eigen beweging, maar ging er vandoor nadat een omstander de gewelddadigheden probeerde te stoppen.
Gelukkig heeft aangever aan het forse geweld geen blijvend letsel overgehouden. Hij heeft die avond echter wel enorme angst ervaren, veel pijn gehad en een lang hersteltraject moeten doorlopen. Ook is duidelijk in zijn slachtofferverklaring en het namens hem ter zitting uitgeoefende spreekrecht naar voren gebracht dat hij psychische klachten ondervindt als gevolg van het voorval. Aangever ervaart een voortdurend gevoel van onveiligheid, heeft nachtmerries en angstaanvallen en leidt een meer teruggetrokken bestaan.
Het steekincident heeft plaatsgevonden in bijzijn van meerdere omstanders. Dit zal ook op hen een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten. Dit weegt in strafverzwarende zin mee. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen heeft bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank acht geslagen op de specifieke feiten en omstandigheden van dit geval, op de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte een first offender is en slaat ook acht op de psychiatrische rapportages van 26 april 2024 en 18 september 2024 en de psychologische rapportage van 26 september 2024. Zowel de psychiater als de psycholoog concluderen dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en adviseren om het tenlastegelegde verminderd aan hem toe te rekenen. De rechtbank onderschrijft die conclusie van de psychiater en de psycholoog en neemt die over. De psychiater en de psycholoog achten oplegging van een tbs-maatregel niet geïndiceerd, omdat het recidiverisico voldoende kan worden afgewend als verdachte adequaat wordt behandeld, welke behandeling voldoende vorm kan worden gegeven door het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel. Geadviseerd wordt een klinische opname van verdachte gevolgd door een ambulante behandeling en een vorm van begeleid wonen.
De reclassering kan zich vinden in de hierboven aangehaalde adviezen. Zij schrijft in haar advies van 27 november 2024 dat sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden, maar dat verdachte wel heeft aangegeven open te staan voor begeleiding en hulp wat als een beschermende factor wordt gezien. Conform de adviezen van de gedragsdeskundigen heeft de reclassering een indicatiestelling aangevraagd bij Indicatiestelling Forensische Zorg, waarna deze op 8 november 2024 ook is afgegeven voor de opname van verdachte op een forensische psychiatrische afdeling (FPA) met expertise in het verrichten van diagnostisch onderzoek en behandeling van mensen met psychiatrische problematiek, waarbij aandacht zal zijn voor de beperkte coping mechanismen en sociale leefomstandigheden van verdachte. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, opname op een FPA, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Met de deskundigen en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het recidiverisico voldoende beperkt kan worden door het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een aantal voorwaarden, waarbij de rechtbank ook opmerkt dat zij het van groot belang acht dat verdachte wordt behandeld.
Het voorgaande afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 660 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Een deel daarvan, te weten 160 dagen, wordt voorwaardelijk opgelegd om verdachte een stok achter de deur te bieden en om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw (gewelds)delicten pleegt. Daarnaast maakt een voorwaardelijk strafdeel oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk.
De rechtbank ziet in de aard en de ernst van het feit en de persoon van verdachte aanleiding om een langere proeftijd dan gebruikelijk te bepalen en zal deze vaststellen op 3 jaar. Nu een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden wordt opgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 10.667,29, waarvan € 667,29 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade.
De materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 195,00 voor zijn trainingspak en € 366,00 (ter zitting bijgesteld naar € 199,95) voor zijn schoenen. Gezien de aanschafwaarde van deze kledingstukken en rekening houdend met afschrijving, acht de rechtbank een bedrag van
€ 105,00 toewijsbaar voor het trainingspak en € 134,00 voor de schoenen. De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de koptelefoon van € 99,00 en voor de reiskosten van € 7,29 wijst de rechtbank volledig toe.
In totaal wordt toegewezen voor materiële schade een bedrag van € 345,29. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank wijst af het overig gevorderde.
De immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat aan de benadeelde partij een vergoeding toekomt van de door hem geleden immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 3.000,00 billijk.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling en beoordeling van het overig gevorderde van € 7.000,00 een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan voor dat deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van in totaal € 3.345,29, waarvan € 345,29 voor materiële schade en
€ 3.000,00 voor immateriële schade. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 23 september 2023.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het
primairtenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 660 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na vandaag zal melden bij Leger des Heils reclassering op het adres Doctor Cuyperslaan 80 te Eindhoven en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende een jaar, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in een forensische zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling worden gegeven. Gelet op de problematiek bij verdachte kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, onder behandeling zal stellen van een door de reclassering te bepalen forensische zorginstelling. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet
op de problematiek bij verdachte kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal verblijven in een forensische instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van
€ 3.345,29, waarvan € 345,29 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 23 september 2023 tot de dag der algehele voldoening;
- wijs af het overig gevorderde bedrag van € 322,00 voor materiële schade;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overig gevorderde bedrag van
€ 7.000,00 voor immateriële schade en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , te betalen € 3.345,29, waarvan € 345,29 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
23 september 2023 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 43 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 februari 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 23 september 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van zijn hoofd en/of borstkas, althans het (boven)lichaam van die [aangever] en/of
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de benen, althans het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2023 te [plaats] met voorbedachten rade [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn benen, althans het lichaam, te steken en/of snijden.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )