ECLI:NL:RBZWB:2025:5358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/369260 / FA RK 20-947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • D. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen zorgregeling en opleggen dwangsom in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling en het opleggen van een dwangsom. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarbij de man, de vader, verzocht om een zorgregeling die inhoudt dat de kinderen bij hem verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapportage geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, omdat de minderjarigen al lange tijd een grote weerstand hebben tegen contact met hun vader. De rechtbank heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat gedwongen contactherstel niet in hun belang is. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, met de overweging dat de minderjarigen eerst rust en ruimte moeten krijgen om hun negatieve beeld van hun vader te herzien. De rechtbank benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de ouders en het blijven stimuleren van contact op een veilige manier. De beslissing is genomen in het belang van de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/369260 / FA RK 20-947
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Nadere beschikking betreffende zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. Krijger te Goes ,
betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012, hierna te noemen: [minderjarige 3] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 31 mei 2024 en alle daarin vermelde en opgenomen stukken;
- de brief en rapportage van de Raad van 17 januari 2025, ontvangen op 21 januari 2025;
- het F9-formulier van mr. Mink van 11 maart 2025;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 12 maart 2025.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 3 juli 2025. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Zij hebben alle drie een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de tussenbeschikking van 31 mei 2024. In deze beschikking is de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen ten aanzien van de zorgregeling en hierover te rapporteren en te adviseren. Iedere verdere beslissing omtrent de zorgregeling is in afwachting van het onderzoek en adviesrapport van de Raad aangehouden. Het verzoek van de man omtrent het gezag is afgewezen nadat dit verzoek door de man is ingetrokken nu partijen daarover overeenstemming hebben bereikt en de aantekening van het gezamenlijk gezag over de minderjarigen in het gezagsregister onderling hebben geregeld.
2.2
In de op 21 januari 2025 ontvangen raadsrapportage van 17 januari 2025 adviseert de Raad de rechtbank om het verzoek van de man tot het vaststellen van een zorgregeling af te wijzen. De Raad benoemt dat het in beginsel in het belang van kinderen is om contact te hebben met hun vader, mits dit contact op een voor hen veilige manier kan worden vormgegeven. Het is namelijk voor de identiteitsontwikkeling van kinderen van belang om hun beide ouders te (leren) kennen en een band met hen op te bouwen, aldus de Raad. Bij de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is er echter al zeer lange tijd sprake van een grote weerstand ten aanzien van het contact met hun vader. De afgelopen tijd hebben de minderjarigen langdurig hulpverlening ontvangen gericht op het (verbeteren en herstellen van) contact met hun vader. Dit heeft er tot op heden (nog) niet toe geleid dat er ruimte bij hen is ontstaan om het contact met hun vader weer aan te gaan of te herstellen. Mede gelet op de leeftijd van de minderjarigen acht de Raad het daarom niet helpend om nu in te zetten op gedwongen contactherstel. De kans is namelijk klein dat er op die manier positief contact tussen de minderjarigen en de man zal kunnen ontstaan en hun relatie kan worden hersteld. Dat komt omdat de minderjarigen vanwege hun leeftijd al duidelijke gevoelens en overtuigingen hebben over hun ouders en de situatie waarin ze zich bevinden. Als zij nu gedwongen worden tot contact met hun vader terwijl zij zich niet bij hem op hun gemak voelen, kan dit leiden tot het verder oplopen van de spanningen. In plaats van dat het contact hen helpt om hun gevoelens te verwerken en te herstellen, kan het hun angst, boosheid en frustratie daardoor juist versterken. Dit kan het vertrouwen van de minderjarigen in hun vader verder ondermijnen en hun relatie met hem nog moeilijker maken. Bovendien kan gedwongen contact ervoor zorgen dat de minderjarigen zich niet gehoord voelen in hun eigen behoeften en gevoelens, wat hun emotionele welzijn kan schaden. De Raad acht het dan ook in het belang van de minderjarigen dat er geen zorgregeling wordt vastgesteld, maar dat zij de komende tijd de ruimte krijgen om op hun eigen tempo en wanneer zij zich daar klaar voor voelen, zonder dwang of druk, hun relatie met hun vader te herstellen en verder op te bouwen. Het is daarbij zeer helpend voor de minderjarigen als de ouders zich beter tot elkaar leren verhouden en met elkaar gaan communiceren en samenwerken. Op die manier creëren zij een veilige omgeving voor de minderjarigen voor het weer aangaan en opbouwen van het contact met hun vader. Voor nu acht de Raad het sturen van kaartjes door de man aan de minderjarigen passend voor het bevorderen van het herstellen van het contact. Het is tot slot aan de vrouw om te allen tijde uit te dragen naar de minderjarigen dat zij contact mogen opnemen met hun vader en dat dit geen consequenties zal hebben voor hun band met haar.
2.3
Ter beoordeling ligt thans nog voor het verzoek van de man om de in de beschikking van 29 september 2020 voorlopig vastgestelde zorgregeling, inhoudende dat de minderjarigen bij de man verblijven eens per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met maandagochtend voor school, te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen deze zorgregeling na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan, tot een maximum van € 10.000,- dat zij met de nakoming daarvan in gebreke blijft.
De standpunten
2.4.1
Door en namens de man is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De man wil heel graag dat het contact met de minderjarigen wordt hersteld, maar wil nog liever dat de minderjarigen gezond en gelukkig opgroeien. Hij is het dan ook eens met de Raad dat er niet moet worden ingezet op gedwongen contact(herstel). In dat opzicht kan de man zich ook vinden in de beslissing van de Raad om niet tot het indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen over te gaan. Tegelijkertijd vindt de man deze beslissing een gemiste kans, omdat het nog steeds niet duidelijk is geworden waar de al langdurig aanwezige forse weerstand van de minderjarigen ten aanzien van het contact met hem vandaan komt. Een jeugdbeschermer zou dat (in het kader van een ondertoezichtstelling) kunnen uitzoeken.
2.4.2
De man kan zich verder niet vinden in de wijze waarop het raadsonderzoek is uitgevoerd. Zo is het onderzoek enkel op basis van gesprekken tot stand gekomen en hebben er geen huisbezoeken plaatsgevonden. Ook zijn bepaalde informanten, zoals de ouders van de man, die veel zicht hebben op de situatie, niet in het onderzoek meegenomen. Dat had wel moeten gebeuren.
2.4.3
Ten aanzien van het advies van de Raad aan de man om kaartjes aan de minderjarigen te sturen, merkt de man op dat hij al lange tijd kaartjes aan de minderjarigen stuurt. Het is hem echter niet duidelijk of de kaartjes aankomen en of daar iets mee wordt gedaan. Van de vrouw mag volgens de man worden verwacht dat zij op zijn minst aan hem laat weten dat de kaartjes zijn ontvangen. Het stoort de man ook dat de informatie die de vrouw aan de man stuurt over de minderjarigen zeer minimaal is. Gelet daarop kan niet van de man worden verwacht dat hij aangeeft waar hij meer informatie over wil ontvangen. De man is verder al lange tijd geblokkeerd door de minderjarigen op Whatsapp. Naast dat er dus al lange tijd geen fysiek contact meer heeft plaatsgevonden, is ook elk mogelijk ander contact tussen de man en de minderjarigen uitgesloten. De man betreurt deze hele situatie, maar is ook van mening dat er nu aan einde moet komen aan deze al zeer langlopende zaak, zodat er wat rust kan gaan ontstaan.
2.5.1
Door en namens de vrouw wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling afwijzing van het verzoek van de man bepleit en verzocht om een eindbeslissing te nemen in deze zeer langlopende procedure, zodat er rust kan gaan ontstaan. Ter onderbouwing stelt de vrouw dat zij zich aansluit bij het advies van de Raad. Het is niet in het belang van de minderjarigen en ook niet helpend voor hen om nu in te zetten op gedwongen contact(herstel) met de man. Desalniettemin zal de vrouw er binnen haar mogelijkheden alles aan blijven doen om ervoor te zorgen dat de minderjarigen geen drempels ervaren voor het opnemen van contact met de man, en zij zal de minderjarigen daarin ook blijven stimuleren. De kaartjes van de man zijn overigens ontvangen. Het is de vrouw ontschoten om dat aan de man te melden.
2.5.2
Ten aanzien van de informatie uitwisseling tussen partijen over de minderjarigen benoemt de vrouw dat de man nu voor het eerst aangeeft dat hij de informatie zeer minimaal vindt. De man kan echter ook rechtstreeks bij de vrouw aangeven waar hij meer informatie over zou willen ontvangen. Het zal ook helpend zijn als de man zelf informatie over zijn leven aan de vrouw toestuurt. De vrouw zal dat dan aan de minderjarigen laten weten en dat kan er wellicht toe leiden dat zij nieuwsgierig worden naar de man. Los daarvan zal zij de man proberen voortaan van meer uitgebreide informatie over de minderjarigen te voorzien.
2.5.3
Ten aanzien van de kritiek van de man op de wijze waarop het raadsonderzoek is vormgegeven, benoemt de vrouw tot slot dat partijen destijds hebben ingestemd met deze informanten. Als de man had gewild dat zijn ouders ook werden gehoord, had hij dat op dat moment kunnen aangeven.
Het advies van de Raad
2.6
Door de Raad is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in reactie op de standpunten van partijen naar voren gebracht dat het onderzoek gedegen is uitgevoerd, conform het daarvoor opgestelde kwaliteitskader. Dat maakt dat er geen huisbezoeken zijn verricht en de ouders van de man niet als informanten zijn gehoord, en dat acht de Raad in dit geval ook passend. De Raad staat daarnaast nog steeds achter de beslissing om niet over te gaan tot het indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Dit is niet in het belang van de minderjarigen aangezien het voortzetten van juridische procedures en het inzetten op dwang enkel voor onrust zullen zorgen en averechts zullen werken. Ten aanzien van de informatie uitwisseling tussen partijen, benoemt de Raad dat het niet van de man kan worden verwacht dat hij aangeeft waar hij informatie over zou willen ontvangen. Het is aan de vrouw om waar mogelijk toch nog wat meer informatie aan de man toe te sturen, zodat hij zich meer betrokken voelt bij de minderjarigen.
2.7
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7.1
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel van belang is dat minderjarigen omgang hebben met hun beide ouders en dat het in beginsel niet wenselijk is dat er geen omgang is tussen de man en de minderjarigen. De omstandigheden van het geval kunnen echter aanleiding geven om op voornoemd uitgangspunt een uitzondering te maken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat omgang tussen de man en de minderjarigen op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen.
2.7.2
Uit zowel het onderzoek van de Raad (de rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat dit onderzoek en het daaruit voortvloeiende advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen) als de ingediende stukken blijkt dat de minderjarigen al zeer lange tijd een enorme weerstand hebben tegen contact met de man en dat er ook met de langdurige inzet van hulpverlening voor de minderjarigen de afgelopen tijd (nog) geen ruimte bij hen is ontstaan om deze weerstand te overwinnen. Ook tijdens het gesprek dat de kinderrechter met alle minderjarigen afzonderlijk heeft gehad, is nogmaals gebleken dat zij (nog steeds) zeer helder en consistent zijn in hun wens om hun vader niet te zien en geen contact met hem te hebben. Alle minderjarigen geven aan veel behoefte te hebben aan rust en ruimte. De minderjarigen hebben inmiddels de leeftijd bereikt dat er rekening moet worden gehouden met hun meningen en dat zal de rechter ook doen.
2.7.3
De rechtbank begrijpt dat de afwijzende houding van de minderjarigen de vader veel pijn en verdriet doet, maar overweegt – zoals de Raad ook adviseert – dat de minderjarigen nu eerst rust gegund moet worden, zodat er op termijn hopelijk wel ruimte bij hen zal gaan ontstaan om hun negatieve vaderbeeld bij te stellen en te komen tot contactherstel. Nu inzetten op gedwongen contact(herstel) zal de weerstand en de spanningen van de minderjarigen waarschijnlijk enkel vergroten, hetgeen de rechtbank niet in hun belang acht en hetgeen daarnaast contraproductief zal werken. De verwachting is namelijk dat de minderjarigen hierdoor enkel nog verder van hun vader verwijderd zullen raken. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zelf benoemd dat hij inziet dat dwang averechts zal werken en dat hij daarom in het belang van de kinderen een stap terug zet. Voor hem heeft prioriteit dat de kinderen gelukkig zijn. De rechtbank ziet dat dit de man zwaar valt, maar naar het oordeel van de rechtbank handelt de man hiermee in het belang van de kinderen.
Ten aanzien van de wens van de man dat een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken overweegt de rechtbank dat het primaat voor een dergelijk verzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming ligt. Nu een dergelijk verzoek niet is gedaan, noch door de Raad noch door de man, komt de rechtbank niet aan een beoordeling toe.
2.7.4
De rechtbank zal gezien het vorenstaande het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling en het daaraan gekoppelde verzoek tot het opleggen van een dwangsom (de man heeft dit onderdeel van het verzoek feitelijk niet gehandhaafd) afwijzen.
2.7.5
Wel onderstreept de rechtbank dat zowel de bijstelling van het negatieve vaderbeeld als herstel van het contact met de vader belangrijk is voor de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen op de langere termijn. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is in dat kader besproken dat de man er goed aan doet om door te blijven gaan met het versturen van kaartjes aan de minderjarigen. Ook zal de vrouw zich ervoor blijven inzetten om (meer uitgebreide) informatie over de minderjarigen aan de man toe te sturen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.