ECLI:NL:RBZWB:2025:530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11289364 AZ VERZ 24-62 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van transitievergoeding en aanzegvergoeding door werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die op 21 februari 2022 in dienst trad bij de werkgever op basis van een tijdelijk contract, verzocht om betaling van een transitievergoeding, aanzegvergoeding en diverse andere vergoedingen. De werkgever had de arbeidsovereenkomst niet tijdig verlengd en had de werknemer niet op de hoogte gesteld van het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De werknemer vorderde ook betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, onbetaalde overuren en een deugdelijke verlofadministratie. De werkgever erkende de meeste vorderingen, behalve de reiskostenvergoeding, die later ook bleek te zijn betaald. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de transitievergoeding en aanzegvergoeding moest betalen, evenals de andere vergoedingen, met wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de communicatie tussen de gemachtigde van de werknemer en de werkgever als een reguliere regeling werd beschouwd. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, die overwegend ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11289364 \ AZ VERZ 24-62
Beschikking van 29 januari 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer],
gemachtigde: DAS Rechtsbijstand Rijswijk,
tegen
[werkgever] B.V. [B.V.],
te Breda,
verwerende partij,
hierna te noemen: [werkgever],
procederend bij [naam].

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het er om of [werkgever] moet worden veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van de transitievergoeding, de aanzegvergoeding en diverse andere vergoedingen. Ook is het de vraag of [werkgever] moet worden veroordeeld tot afgifte van een eindafrekening en jaaropgave en tot het aanleveren van een deugdelijke verlofadministratie.
1.2.
De kantonrechter zal de vorderingen van [werknemer] grotendeels toewijzen. De kantonrechter zal hieronder in de beschikking uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de mondelinge behandeling van 9 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[werknemer] is op 21 februari 2022 in dienst getreden bij [werkgever] in de functie van acteur, op basis van een tijdelijk contract, welk contract twee keer is verlengd. Het laatste contract liep tot en met 30 juni 2024.
3.2.
[werkgever] heeft op 30 juni 2024 aan [werknemer] kenbaar gemaakt niet over te zullen gaan tot verlenging van zijn arbeidsovereenkomst.
3.3.
Op 5 juli 2024 heeft [werknemer] een ongespecificeerde betaling van € 1.714,48 netto ontvangen van [werkgever] en in de periode 26 juli 2024 tot en met 8 augustus 2024 heeft [werknemer] diverse ongespecificeerde betalingen ontvangen van in totaal € 1.255,41 netto.

4.Het verzoek

4.1.
[werknemer] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [werkgever] te veroordelen:
I. tot betaling aan [werknemer] de transitievergoeding van € 877,60 bruto,
II. tot betaling aan [werknemer] de aanzegvergoeding van € 1.055,27 bruto,
III. tot betaling aan [werknemer], onder afgifte van een deugdelijke specificatie in de vorm van een eindafrekening en jaaropgave, van:
a. onbetaalde overuren (168,74 uren) ad. € 2.239,31 bruto;
b. achterstallig loon van januari 2024 tot en met juni 2024, rekening houdend met het minimumloon (€ 13,27), ad. € 270,36 bruto;
c. achterstallig vakantiegeld ad. € 501,19 bruto (€ 50,45 bruto + € 450,74 bruto);
d. openstaande reiskosten ad. € 53,71 netto na verrekening met de netto ontvangsten € 1.255,41 netto van 26 juli tot en met 8 augustus 2024;
e. de 72 niet genoten verlofuren die tot en met 1 juli 2024 zijn opgebouwd ad. € 955,44 bruto;
IV. tot het aanleveren van een deugdelijke verlofadministratie overzicht.
V. tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke rente - en daar waar het gaat om de vorderingen genoemd onder III tevens de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW - vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. in de proceskosten,
VII. tot betaling van de buitengerechtelijk incassokosten ad € 335,00.
4.2.
Aan het verzoek heeft [werknemer] ten grondslag gelegd dat [werkgever] op grond van de wet de aanzegvergoeding en transitievergoeding verschuldigd is. Ook zijn er overuren niet betaald en is over de periode januari 2024 tot en met juni 2024 te weinig loon en te weinig vakantiegeld uitbetaald, omdat niet het juiste minimumloon is gehanteerd. Daarnaast is [werkgever] nog een bedrag wegens niet genoten verlofuren en een bedrag aan openstaande reiskosten verschuldigd. Door niet tijdige betaling is [werkgever] de wettelijke rente verschuldigd en over een aantal posten de wettelijke verhoging van 50%. Tevens is geen deugdelijke specificatie in de vorm van een eindafrekening en jaaropgave ontvangen over de niet betaalde posten. Ook heeft [werknemer] geen deugdelijk overzicht van zijn verlof. [werknemer] vordert verder een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
[werkgever] heeft de vorderingen van [werknemer] niet weersproken, behalve de reiskosten van € 53,71. D reiskosten zijn door haar betaald door betalingen op 18 maart 2024 van € 18,46 en op 16 april 2024 van € 35,25.

5.De beoordeling

Transitievergoeding
5.1.
[werkgever] is de verzochte transitievergoeding van € 877,60 bruto verschuldigd. Een werkgever is namelijk aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan [1] . Nu hiervan sprake is en [werkgever] erkent dat zij deze transitievergoeding niet heeft betaald, zal [werkgever] worden veroordeeld tot betaling daarvan. De door [werknemer] verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf één maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 augustus 2024.
Aanzegvergoeding
5.2.
Op grond van de wet moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Wanneer de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen, dan is hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Als de werkgever die verplichting te laat aanzegt, dan is de werkgever een vergoeding ten bedrage van het loon over de periode dat de verplichting te laat is nagekomen verschuldigd. [2] [werkgever] heeft niet weersproken dat zij [werknemer] pas op 30 juni 2024 heeft laten weten de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2024 niet te verlengen. Daarmee is [werkgever] de aanzegverplichting niet tijdig nagekomen. Zij zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding, gelijk aan het loon voor één maand. De wettelijke rente over de aanzegvergoeding is vanaf het tijdstip van opeisbaarheid toewijsbaar, dus vanaf 1 juli 2024.
Overige vergoedingen
5.3.
[werknemer] verzoekt betaling, onder afgifte van een deugdelijke specificatie in de vorm van een eindafrekening en jaaropgave, van:
- onbetaalde overuren (168,74 uren) ad € 2.239,31 bruto,
- achterstallig loon over de periode januari 2024 tot en met juni 2024 vanwege het niet uitbetalen van het juiste minimumloon ad € 270,36 bruto,
- achterstallig vakantiegeld (€ 50,45 bruto) en achterstallig vakantiegeld over 424,49 gewerkte overuren (€ 450,74 bruto) vanwege het niet hanteren van het juiste minimumloon,
- 72 niet genoten verlofuren die tot en met juli 2024 zijn opgebouwd ad € 955,44 bruto.
[werkgever] heeft deze posten erkend en ook dat zij deze niet betaald heeft, zodat zij
hiertoe zal worden veroordeeld.
5.4.
De door [werknemer] verzochte wettelijke rente over de overuren, het achterstallig vakantiegeld over deze overuren en over het achterstallig loon vanwege het niet uitbetalen van het juiste minimumloon is toewijsbaar, vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid. De wettelijke rente over het vakantiegeld en over de niet genoten verlofuren is toewijsbaar vanaf 1 augustus 2024, omdat [werkgever] de eindafrekening, waarvan het vakantiegeld en het uitbetalen van verlofuren onderdeel uitmaken, uiterlijk een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst verschuldigd is.
Reiskosten
5.5.
Na controle van de bankafschriften door [werknemer] is gebleken dat hij op 19 maart 2024 een bedrag van € 18,46 en op 17 april 2024 een bedrag van € 35,25 heeft ontvangen. Hij heeft dus het totaal gevorderde bedrag van € 53,74 netto aan reiskosten ontvangen. De kantonrechter zal dit deel van het verzoek dan ook afwijzen.
Verlofadministratie
5.6.
Tegen het aanleveren van een deugdelijke verlofadministratie heeft [werkgever] geen verweer gevoerd, zodat zij ook hiertoe zal worden veroordeeld.
Wettelijke verhoging
5.7.
De wettelijke verhoging over het onder III verzochte zal worden gematigd tot nihil. Die verhoging is namelijk bedoeld als prikkel voor de werkgever om tijdig de salarisbetalingen te verrichten. De posten waar [werknemer] de wettelijke verhoging over vordert zien op bedragen waarbij van een te laag minimumloon is uitgegaan, op de reiskostenvergoeding die niet is uitbetaald, op plusuren die niet zijn meegenomen in het contract van [werknemer] en door [werknemer] gemaakte uren die niet altijd geregistreerd zijn door [werkgever]. Nadat [werkgever] hier door [werknemer] op gewezen is, heeft zij erkend dat die posten betaald moeten worden. [werkgever] heeft vervolgens verzocht een
e-mail te sturen met een overzicht van alle posten, zodat zij beiden over hetzelfde overzicht beschikken, welk overzicht door [werkgever] is ontvangen. Vervolgens heeft [werkgever] diezelfde dag nog een (ongespecificeerde) betaling van € 1.714,48 netto verricht. In de periode 26 juli 2024 tot en met 8 augustus 2024 heeft [werkgever] nogmaals diverse (ongespecificeerde) betalingen verricht van in totaal € 1.255,41 netto. Kort daarna is [werknemer] overgegaan tot het indienen van een verzoekschrift. Omdat [werkgever] na het bericht van [werknemer] om een specificatie heeft verzocht en na ontvangst daarvan meteen is overgegaan tot betaling van diverse bedragen ziet de kantonrechter onder die omstandigheden geen aanleiding om de wettelijke verhoging toe te kennen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Op 15 augustus 2024 heeft de gemachtigde van [werknemer] een e-mail verstuurd naar [werkgever] met betrekking tot de openstaande posten. Vlak daarna is het verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Omdat de e-mail van de gemachtigde van [werknemer] behoort tot het treffen van een regeling, kan het e-mailbericht worden gekwalificeerd als een reguliere verrichting die valt onder de proceskostenveroordeling. Deze kosten worden dan ook geacht te zijn begrepen in de proceskosten.
Proceskosten
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever], omdat zij overwegend ongelijk krijgt. Die kosten aan de zijde van [werknemer] worden begroot op € 765,00 (€ 87,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van de transitievergoeding van € 877,60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2024, totdat het bedrag volledig is betaald,
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van de aanzegvergoeding een bedrag van € 1.055,27 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2024, totdat het bedrag volledig is betaald,
6.3.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer], onder afgifte van een deugdelijke specificatie in de vorm van een eindafrekening en jaaropgave, van:
- onbetaalde overuren (168,74 uren) ad € 2.239,31 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid totdat het bedrag volledig is betaald,
- achterstallig loon over de periode januari 2024 tot en met juni 2024 vanwege het niet uitbetalen van het juiste minimumloon ad € 270,36 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid totdat het bedrag volledig is betaald,
- achterstallig vakantiegeld
 van € 50,45 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2024 totdat het bedrag volledig is betaald,
 over 424,49 gewerkte overuren (€ 450,74 bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid totdat het bedrag volledig is betaald,
- 72 niet genoten verlofuren die tot en met juli 2024 zijn opgebouwd ad € 955,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2024 totdat het bedrag volledig is betaald,
6.4.
veroordeelt [werkgever] tot het aanleveren van een deugdelijke verlofadministratie overzicht,
6.5.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.

Voetnoten

1.artikel 7:673 lid 1 onder 3 BW
2.artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW juncto artikel 7:668 lid 3 BW