ECLI:NL:RBZWB:2025:5290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 24-025848
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na intrekking strafbeschikking

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift afgewezen dat was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker had om een vergoeding gevraagd voor kosten van rechtsbijstand, nadat een eerder opgelegde strafbeschikking op 22 augustus 2024 was ingetrokken. Tijdens de zitting op 27 mei 2025 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. M.M. van der Marel, was wel aanwezig en heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie stelde dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat er geen declaratie was overgelegd die de gemaakte kosten kon onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van daadwerkelijk gemaakte kosten door de verzoeker, en dat de advocaat geen declaratie had ingediend omdat deze niet was opgemaakt. De rechtbank concludeerde dat de gemaakte afspraken tussen de advocaat en verzoeker niet rechtsgeldig waren, omdat verzoeker niet in staat was om te betalen. Hierdoor werd het verzoek tot vergoeding afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank benadrukte dat zonder bewijs van kosten er geen recht op vergoeding kon bestaan. De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse en is op dezelfde dag openbaar gemaakt. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen hoger beroep worden ingesteld door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96-267841-24
rk-nummer: 24-025848
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:
[verzoeker]wonende te [adres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.M. van der Marel, Freddy van Riemsdijkweg 4, 5657 EE Eindhoven

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 18 oktober 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.241,65 voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 22 augustus 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 27 mei 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. M.M. van der Marel als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat de aan verzoeker opgelegde strafbeschikking op 22 augustus 2024 is ingetrokken waarmee de strafzaak (feitelijk) is geëindigd. Door de strafrechtelijke vervolging heeft verzoeker echter kosten van rechtsbijstand moeten maken ter hoogte van € 1.241,65 te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor onderhavig verzoekschrift ter hoogte van € 680,00. Verzoeker vraagt de rechtbank dit verzoekschrift geheel toe te wijzen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek afgewezen dient te worden. De advocaat heeft geen declaratie overgelegd. Er kan aldus niet gecontroleerd worden welk bedrag aan kosten daadwerkelijk ten laste van verzoeker zijn gekomen. Het overleggen van een urenspecificatie is daarvoor onvoldoende. Mocht de advocaat de declaratie alsnog (onderbouwd) overleggen dan is de officier van justitie van mening dat het verzoek toegewezen kan worden.

2.De beoordelingDe zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank constateert dat er door de advocaat van verzoeker geen declaratie is overgelegd bij de indiening van het verzoekschrift namens verzoeker. De advocaat heeft in raadkamer bepleit dat een dergelijke declaratie, kortweg, niet noodzakelijk is om tot een billijkheidsoordeel te komen en dat al dan niet gemaakte afspraken over betalingen onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Om tot een vergoeding van al dan niet geleden schade door strafrechtelijke vervolging te komen indien die strafrechtelijke vervolging, overeenkomstig, art. 530 Sv. is geëindigd, dient de rechtbank vast te stellen of verzoeker schade heeft geleden doordat er kosten zijn gemaakt door verzoeker.
Bij de in art. 530 Sv. geregelde vergoedingen gaat het, blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie, om die kosten en schade, die werkelijk
ten lastevan de gewezen verdachte zijn gekomen of welke door haar zijn
geleden.
De advocaat heeft deze declaratie niet overgelegd omdat hij deze niet heeft opgemaakt. Hij heeft hierbij naar voren gebracht dat verzoeker deze niet kan betalen en als hij deze declaratie wel had opgemaakt en verstuurd hij daarover de BTW had moeten afdragen.
De rechtbank oordeelt dat als een advocaat kostenafspraak met een client maakt terwijl, zoals in dit geval, al vooraf vaststaat dat deze niet kan en zal betalen, die afspraak feitelijk neerkomt op een “no cure, no pay” afspraak. Een dergelijke afspraak is niet toegestaan en nietig. Naast de omstandigheid dat verzoeker geen nota heeft ontvangen en daarom ook geen kosten heeft gemaakt, zal het verzoek worden afgewezen
Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek dan ook af.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank daarbij op dat vervolgens pas na de beoordeling of de kosten ten laste van verzoeker zijn geweest, gekeken zal kunnen gaan worden of de door de advocaat opgevoerde uren in samenhang bezien met de kosten al dan niet te billijken zijn en of verzoeker, als verdachte, de strafrechtelijke vervolging en daarbij behorende kosten al dan niet aan zichzelf te wijten heeft gehad. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank echter niet tot een (inhoudelijke) beoordeling van het voorgaande.
Voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van het opstellen en behandelen van het verzoekschrift acht de rechtbank, in het licht van het voorgaande, evenmin gronden van billijkheid aanwezig.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 10 juni 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 10 juni 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.