4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-206892-24
Feit 1 en 2
Ten aanzien van deze tenlastegelegde feiten staat de beschuldigende verklaring van [slachtoffer 1] tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen zijn er niet.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring wordt genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijs mag niet in een te ver verwijderd verband staan van de verklaring van het slachtoffer en moet uit een andere bron komen.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat – in een geval als dit, waarin wordt ontkend dat de ten laste gelegde handelingen zijn gepleegd en er geen getuigen zijn van het incident – de rechtbank moet toetsen of de verklaring van [slachtoffer 1] op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank dient – indien zij tot die conclusie zou komen – vervolgens te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
Volgens [slachtoffer 1] is hij door verdachte op 13 april 2024 na een uitwedstrijd van voetbal onder bedreiging met geweld gedwongen om mee te lopen naar de kleedkamer waar hij vervolgens seksuele handelingen moest ondergaan en verrichten. Dit bestond uit het laten betasten van zijn penis door verdachte en [slachtoffer 1] moest de penis van verdachte in zijn mond nemen. Als [slachtoffer 1] niet zou meelopen en niet zou meewerken, zou verdachte mensen op [slachtoffer 1] afsturen en/of [slachtoffer 1] (laten) neersteken. Na de seksuele handelingen heeft verdachte volgens [slachtoffer 1] een naaktfoto van hem gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar en geloofwaardig kan worden beschouwd en om die reden bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] op verschillende momenten en bij verschillende personen zijn verhaal heeft gedaan. Eerst via een WhatsApp-bericht naar zijn moeder, daarna bij zijn moeder en stiefvader en vervolgens bij de politie tijdens het verhoor. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 1] zijn verhaal, zoals hij dit voor het eerst in het WhatsApp-bericht aan zijn moeder heeft verteld, op belangrijke punten consequent heeft herhaald bij zijn moeder en stiefvader en tijdens het politieverhoor. Zo heeft [slachtoffer 1] op hoofdlijnen voldoende concreet, consistent en gedetailleerd verklaard over de plaats, wijze, context en volgorde van de seksuele handelingen, alsmede over de omstandigheden – te weten de bedreiging met geweld – waaronder deze hebben plaatsvonden. De rechtbank hecht ook waarde aan de gedetailleerde beschrijving van de seksuele handelingen door [slachtoffer 1] tijdens het politieverhoor. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] minder betrouwbaar is omdat hij pas (bijna) een maand na het gestelde incident melding heeft gedaan bij zijn moeder en stiefvader overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aangifte van de stiefvader van [slachtoffer 1] volgt dat [slachtoffer 1] het pas later vertelde omdat hij bang was voor verdachte en volgens de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] was hij ook bang dat zijn vader boos zou worden. Pas toen [slachtoffer 1] , na een vakantie van twee weken, door zijn moeder en stiefvader gedwongen werd om afscheid te nemen van zijn teamgenoten deed hij melding. Het tijdsverloop is dan ook verklaarbaar en maakt de verklaring van [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank niet minder betrouwbaar.
Steunbewijs verklaring [slachtoffer 1]
Zoals hierboven overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] op specifieke en relevante punten steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo bevindt zich in het dossier een chatbericht tussen verdachte en [naam 2] van 8 juni 2024, welke is aangetroffen op de telefoon van verdachte en waarin verdachte aangeeft dat hij ‘‘ [slachtoffer 1] laatst naakt had gezet’’. Als [naam 2] om een foto vraagt, geeft verdachte aan dat ‘‘deze opeens weg is’’. De verklaring van verdachte dat [naam 1] met zijn telefoon deze berichten naar [naam 2] zou hebben verstuurd, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft namelijk zelf bij de politie verklaard dat hij [naam 1] niets heeft verteld over een naaktfoto, hetgeen ook door [naam 1] is bevestigd. Dat deze bewuste naaktfoto niet is aangetroffen op de telefoon van verdachte is goed mogelijk nu verdachte deze, volgens zijn eigen verklaring, heeft verwijderd. Daarbij komt dat [naam 2] bij de politie heeft bevestigd dat hij op die bewuste dag met verdachte heeft gechat.
Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie, waarin hij bevestigt dat hij met [slachtoffer 1] in de kleedkamer is geweest en dat er iets seksueels heeft plaatsgevonden. Daarmee bevestigt verdachte de concrete context, waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden.
In de derde plaats vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de verklaring van zijn moeder. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] opeens echt niet meer naar voetbal wilde en dat zij dat aan heel zijn lijf zag. Toen [slachtoffer 1] (uiteindelijk) aan zijn moeder en stiefvader vertelde wat er was gebeurd, was [slachtoffer 1] heel stil, klein, ingetogen en teruggetrokken. [slachtoffer 1] was aanhankelijk en zocht veiligheid door dichtbij zijn moeder en stiefvader te gaan zitten. De door de moeder beschreven gedragsverandering en emoties passen naar het oordeel van de rechtbank bij wat [slachtoffer 1] stelt dat hem is overkomen, en de verklaring over deze emoties vormt dan ook relevant steunbewijs.
Alternatief scenario
Verdachte ontkent de gang van zaken zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat [slachtoffer 1] met verdachte wilde experimenteren en [slachtoffer 1] zich schaamde, nadat verdachte hem heeft afgewezen als gevolg waarvan hij niet meer naar de voetbal durfde te komen. Volgens de verklaring van verdachte moest hij van [slachtoffer 1] meelopen naar de kleedkamer, waar [slachtoffer 1] zijn geslachtsdeel liet zien en verdachte probeerde te zoenen. Verdachte wilde dit niet, waarna hij de kleedkamer uit is gelopen. [slachtoffer 1] heeft toen met de telefoon van verdachte een naaktfoto van zichzelf gemaakt, welke verdachte later heeft verwijderd.
De rechtbank stelt vast dat in het alternatief scenario [slachtoffer 1] degene zou zijn die de verdachte seksueel benaderd zou hebben, en nadat [slachtoffer 1] was afgewezen, zou hij ( [slachtoffer 1] ) met de telefoon van verdachte een naaktfoto van zichzelf hebben gemaakt, om vervolgens aangifte bij de politie te gaan doen tegen verdachte, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een zeer onlogische gang van zaken zou zijn. Daarbij zou [slachtoffer 1] de telefoon van verdachte hebben ontgrendeld met de ontgrendelcode die [slachtoffer 1] ‘blijkbaar’ had aldus de verklaring van verdachte bij de politie. Het komt de rechtbank onaannemelijk voor dat [slachtoffer 1] de ontgrendelcode van de telefoon van verdachte weet, zonder dat verdachte hiervan weet en daarbij komt dat verdachte hierover inconsistent heeft verklaard aangezien hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij destijds helemaal geen ontgrendelcode op zijn telefoon zou hebben gehad. Daarbij komt dat verdachte op een aantal andere essentiële punten ook inconsistent en onlogisch verklaart, zo verklaart verdachte bij de politie dat [slachtoffer 1] een naaktfoto van zichzelf gemaakt zou hebben en heeft verdachte ter zitting verklaard dat dit niet klopt en dat hij alleen een hoofd heeft gezien op de foto. Ook heeft verdachte verklaard dat [naam 1] het chatgesprek, waarin staat ‘‘ik heb [slachtoffer 1] laatst naakt gezet’’ en waarin er gezocht wordt naar een foto, heeft gevoerd met de telefoon van verdachte, terwijl verdachte tegelijkertijd ontkent met [naam 1] over deze naaktfoto te hebben gesproken, zodat onverklaarbaar is hoe [naam 1] hiervan zou kunnen hebben geweten alsmede waarom [naam 1] een dergelijk chatgesprek met de telefoon van verdachte zou voeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario op basis van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is geworden.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] , die op relevante onderdelen voldoende steun vindt in de overige voor het bewijs gebezigde verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Feit 3
Om tot een bewezenverklaring van het bezit van kinderporno te komen, moet (ook) zijn bewezen dat de verdachte wist, dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat hij kinderporno op zijn telefoon had staan. Uit het enkele feit dat op zijn telefoon een kinderpornografische afbeelding is aangetroffen, kan niet zonder meer worden afgeleid dat hiervan sprake is. Gelet op de verhouding tussen de aangetroffen kinderporno (1) en het totale aantal afbeeldingen op de telefoon van verdachte (96.157) en zijn verklaring dat hij dagelijks enorm veel afbeeldingen ontving in allerlei chatgroepen die hij niet allemaal heeft bekeken, is de rechtbank van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de kinderporno op de telefoon van de verdachte is opgeslagen zonder dat hij zich hiervan bewust was. Uit het dossier blijkt ook niet dat de verdachte na ontvangst van de kinderporno de afbeelding bewust heeft opgeslagen of deze heeft bekeken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook – anders dan de officier van justitie heeft gesteld – niet worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de aanwezigheid van kinderporno op zijn telefoon. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
parketnummer 02-293420-24
Op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte en aangever op 17 juni 2024 een woordenwisseling met elkaar hadden en dat aangever verdachte bij zijn oor pakte, hetgeen ook door verdachte is bevestigd, waarna verdachte aangever met een mes heeft bedreigd. Dit heeft verdachte ook bij de politie bevestigd en uitgelegd dat hij aangever in opdracht van zijn neef met een mes moest bedreigen met als doel om hem te overvallen. Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier vast dat verdachte op 18 juni 2024 een mes heeft gepakt op het moment dat aangeefster met een verbalisant van de politie aan het bellen was, waarmee verdachte in de richting van aangeefster heeft gezwaaid en daarbij dreigende woorden heeft geuit. Ook dit heeft verdachte bij de politie bevestigd. Aan de ontkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting hecht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, de aangiften en de overige bewijsmiddelen uit het dossier, minder waarde. Aangever heeft aangegeven dat hij zich door de gedragingen en uitlatingen van verdachte bedreigd voelde en aangeefster heeft verklaard dat de politie net op tijd was. Daaruit concludeert de rechtbank dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij beide bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dat aangevers op een later moment kenbaar hebben gemaakt dat zij hun aangiften willen intrekken, doet niet af aan het bewezenverklaarde nu het niet mogelijk is om (zonder meer) een aangifte in te trekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
parketnummer 02-382465-24
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte en aangeefster een kortstondige relatie met elkaar hebben gehad, dat deze relatie in de periode van de ten laste gelegde bedreiging door aangeefster is beëindigd en dat de sfeer tussen verdachte en aangeefster gespannen was. Verder stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier vast dat verdachte en aangeefster op of omstreeks 7 mei 2024 via Snapchat met elkaar hebben gechat en dat verdachte bedreigende (spraak)berichten naar aangeefster heeft gestuurd, waarbij de stem in de spraakberichten door verschillende verbalisanten van de politie is herkend als de stem van verdachte. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het Snapchat-account met de naam ‘# [gebruikersnaam] ’ in gebruik heeft gehad, welke ook door aangeefster is herkend als het Snapchat-account van verdachte en welke – in ieder geval op of omstreeks 7 mei 2024 – ook in haar telefoon was opgeslagen onder de naam van verdachte. Dat iemand anders via het Snapchat-account van verdachte met aangeefster zou hebben gechat, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het dossier biedt geen aanknopingspunten wie, anders dan verdachte zelf, op of omstreeks 7 mei 2024 op zijn Snapchat-account met aangeefster zou hebben gechat in de periode dat hun relatie werd beëindigd, waarbij de inhoud van de chatberichten precies slaan op de situatie van verdachte en de situatie tussen hem en aangeefster. Zo refereert verdachte in de chatberichten, bij naam, aan zijn ex-vriendin en heeft hij bij de politie ook verklaard dat hij met aangeefster over zijn ex-vriendin heeft gepraat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier vast dat verdachte en aangeefster op 20 september 2024 met elkaar hebben gebeld, waarbij alleen verdachte zijn camera aan had staan en waarbij zij een woordenwisseling hebben gehad over een filmpje op social media wat aangeefster zou moeten verwijderen. Vervolgens heeft verdachte bedreigende woorden tegen aangeefster geuit en een (nep)vuurwapen getoond om zijn verzoek kracht bij te zetten. Dat verdachte het (nep)vuurwapen aan aangeefster heeft laten zien, heeft verdachte bekend tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris. Daarbij komt dat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op diezelfde dag verdachte met het nepvuurwapen hebben gezien en de politie in de avond bij verdachte thuis een (nep)vuurwapen heeft aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen wapenbeschrijving van 30 september 2024.