ECLI:NL:RBZWB:2025:529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
02-206892-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, eendaadse samenloop van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, bedreigingen, handelen in strijd met artikel 13 Wet wapens en munitie

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2010. De zaak betreft ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, bedreigingen met een mes en een nepvuurwapen, en het bezit van kinderporno. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 20 januari 2025. De tenlastelegging omvat meerdere feiten, waaronder het dwingen van een slachtoffer tot seksuele handelingen onder bedreiging, en het bedreigen van andere slachtoffers met een mes. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van kinderporno, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich hiervan bewust was. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 90 dagen opgelegd, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer [slachtoffer 1] voor materiële en immateriële schade, en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02-206892-24, 02-293420-24 (ttz gevoegd) en 02-382465-24 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 februari 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
verblijvende bij [jeugdinstelling] te [plaats] ,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 20 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 02-206892-24
feit 1: op 13 april 2024 door (bedreiging met) geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen om de penis van verdachte in zijn mond te nemen;
feit 2: op 13 april 2024 door (bedreiging met) geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen om de penis van verdachte te betasten en te ondergaan dat verdachte de penis van [slachtoffer 1] heeft betast;
feit 3: op 13 juni 2024 kinderporno in zijn bezit heeft gehad;
parketnummer 02-293420-24
feit 1: op 17 juni 2024 [slachtoffer 2] met een mes heeft bedreigd;
feit 2: op 18 juni 2024 [slachtoffer 3] met een mes heeft bedreigd;
parketnummer 02-382465-24
feit 1: op of omstreeks 7 mei 2024 [slachtoffer 4] via (spraak)berichten op Snapchat heeft bedreigd;
feit 2: op 20 september 2024 [slachtoffer 4] tijdens videobellen heeft bedreigd en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer 4] heeft getoond;
feit 3: op 20 september 2024 heeft gehandeld in strijd met artikel 13, eerste lid, Wet wapens en Munitie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02-206892-24
Feit 1 en 2
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), welke door de officier van justitie betrouwbaar wordt geacht nu het gaat om een consistente verklaring waarin [slachtoffer 1] de nodige details omschrijft. Verder baseert zij zich op het aangetroffen chatbericht op de telefoon van verdachte over ‘‘het naakt zetten van [slachtoffer 1] ’’ en de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] , waaruit volgt dat er sinds het incident sprake is van een gedragsverandering bij [slachtoffer 1] . De verklaring van verdachte acht de officier van justitie niet betrouwbaar, nu verdachte heeft verklaard dat het aangetroffen chatbericht een gesprek tussen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is geweest, zonder dat verdachte begrijpt hoe dat kan nu hij [naam 1] niets heeft verteld over een naaktfoto, hetgeen [naam 1] ook heeft bevestigd. Daarbij komt dat [naam 2] heeft verklaard dat hij die dag met verdachte heeft gechat.
Feit 3
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen over de aangetroffen kinderpornografische afbeelding op de telefoon van verdachte.
parketnummer 02-293420-24
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiften, het proces-verbaal van het telefoongesprek tussen aangeefster en de politie en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
parketnummer 02-382465-24
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op of omstreeks 7 mei 2024 aangeefster heeft bedreigd en baseert zich daarbij op de aangifte, de chatberichten en de spraakberichten in het dossier, waarop de stem van verdachte is herkend.
Feit 2 en 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster met het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hierna: nepvuurwapen) heeft bedreigd en baseert zich daarbij op de aangifte, het feit dat er die dag een nepvuurwapen bij verdachte is aangetroffen, de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris en het proces-verbaal van bevindingen wapenbeschrijving.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-206892-24
Feit 1 en 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank beide feiten niet wettig en overtuigend kan bewijzen, omdat de verklaring van [slachtoffer 1] niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt (mede) door het tijdsverloop tussen het incident en de melding van [slachtoffer 1] bij zijn moeder. De verdediging meent verder dat er geen objectief steunbewijs is, nu de verklaringen van de moeder en de stiefvader van [slachtoffer 1] , de verklaring van verdachte en het aangetroffen chatbericht op de telefoon van verdachte niet als steunbewijs kan worden gebruikt. Ook is er geen naaktfoto van [slachtoffer 1] op de telefoon van verdachte aangetroffen en betwist de verdediging de gestelde gedragsverandering van [slachtoffer 1] , nu dit onvoldoende is onderbouwd. De verdediging stelt als alternatief scenario dat [slachtoffer 1] met verdachte wilde experimenteren en dat hij zich schaamde, nadat verdachte hem had afgewezen als gevolg waarvan [slachtoffer 1] niet meer naar de voetbal durfde te komen. Om daarvoor een plausibele reden te kunnen geven, heeft [slachtoffer 1] het verhaal verzonnen. De verdediging verzoekt verdachte van beide feiten vrij te spreken.
Feit 3
De verdediging is van menig dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu verdachte niet wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij kinderporno op zijn telefoon had staan. Dit gelet op de verhouding tussen de legale (96.157) en illegale (1) afbeeldingen en de verklaring van verdachte dat hij dagelijks enorm veel afbeeldingen in allerlei chatgroepen ontving die hij niet allemaal heeft bekeken. Om die reden verzoekt de verdediging om verdachte van dit feit vrij te spreken.
parketnummer 02-293420-24
De verdediging meent dat de rechtbank beide feiten niet wettig en overtuigend kan bewijzen, nu de feitelijke gedragingen niet tot een objectieve bedreiging kunnen leiden en er bij de aangevers geen sprake is geweest van een vrees dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Daarbij komt dat aangevers een strafrechtelijke vervolging van verdachte nooit hebben gewild. Gelet daarop verzoekt de verdediging verdachte van beide feiten vrij te spreken.
parketnummer 02-382465-24
Feit 1 en 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu verdachte al een langere tijd niet meer zijn oude Snapchat-account ‘ [gebruikersnaam] ’ gebruikt en de chatberichten enkel zijn aangetroffen op de telefoon van aangeefster en niet op de telefoon van verdachte. Ook is de stem in de spraakberichten niet de stem van verdachte. Daarom verzoekt de verdediging om verdachte vrij te spreken.
Feit 3
De verdediging meent dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-206892-24
Feit 1 en 2
Ten aanzien van deze tenlastegelegde feiten staat de beschuldigende verklaring van [slachtoffer 1] tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen zijn er niet.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring wordt genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijs mag niet in een te ver verwijderd verband staan van de verklaring van het slachtoffer en moet uit een andere bron komen.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat – in een geval als dit, waarin wordt ontkend dat de ten laste gelegde handelingen zijn gepleegd en er geen getuigen zijn van het incident – de rechtbank moet toetsen of de verklaring van [slachtoffer 1] op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank dient – indien zij tot die conclusie zou komen – vervolgens te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
Volgens [slachtoffer 1] is hij door verdachte op 13 april 2024 na een uitwedstrijd van voetbal onder bedreiging met geweld gedwongen om mee te lopen naar de kleedkamer waar hij vervolgens seksuele handelingen moest ondergaan en verrichten. Dit bestond uit het laten betasten van zijn penis door verdachte en [slachtoffer 1] moest de penis van verdachte in zijn mond nemen. Als [slachtoffer 1] niet zou meelopen en niet zou meewerken, zou verdachte mensen op [slachtoffer 1] afsturen en/of [slachtoffer 1] (laten) neersteken. Na de seksuele handelingen heeft verdachte volgens [slachtoffer 1] een naaktfoto van hem gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar en geloofwaardig kan worden beschouwd en om die reden bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] op verschillende momenten en bij verschillende personen zijn verhaal heeft gedaan. Eerst via een WhatsApp-bericht naar zijn moeder, daarna bij zijn moeder en stiefvader en vervolgens bij de politie tijdens het verhoor. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 1] zijn verhaal, zoals hij dit voor het eerst in het WhatsApp-bericht aan zijn moeder heeft verteld, op belangrijke punten consequent heeft herhaald bij zijn moeder en stiefvader en tijdens het politieverhoor. Zo heeft [slachtoffer 1] op hoofdlijnen voldoende concreet, consistent en gedetailleerd verklaard over de plaats, wijze, context en volgorde van de seksuele handelingen, alsmede over de omstandigheden – te weten de bedreiging met geweld – waaronder deze hebben plaatsvonden. De rechtbank hecht ook waarde aan de gedetailleerde beschrijving van de seksuele handelingen door [slachtoffer 1] tijdens het politieverhoor. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] minder betrouwbaar is omdat hij pas (bijna) een maand na het gestelde incident melding heeft gedaan bij zijn moeder en stiefvader overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aangifte van de stiefvader van [slachtoffer 1] volgt dat [slachtoffer 1] het pas later vertelde omdat hij bang was voor verdachte en volgens de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] was hij ook bang dat zijn vader boos zou worden. Pas toen [slachtoffer 1] , na een vakantie van twee weken, door zijn moeder en stiefvader gedwongen werd om afscheid te nemen van zijn teamgenoten deed hij melding. Het tijdsverloop is dan ook verklaarbaar en maakt de verklaring van [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank niet minder betrouwbaar.
Steunbewijs verklaring [slachtoffer 1]
Zoals hierboven overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] op specifieke en relevante punten steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo bevindt zich in het dossier een chatbericht tussen verdachte en [naam 2] van 8 juni 2024, welke is aangetroffen op de telefoon van verdachte en waarin verdachte aangeeft dat hij ‘‘ [slachtoffer 1] laatst naakt had gezet’’. Als [naam 2] om een foto vraagt, geeft verdachte aan dat ‘‘deze opeens weg is’’. De verklaring van verdachte dat [naam 1] met zijn telefoon deze berichten naar [naam 2] zou hebben verstuurd, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft namelijk zelf bij de politie verklaard dat hij [naam 1] niets heeft verteld over een naaktfoto, hetgeen ook door [naam 1] is bevestigd. Dat deze bewuste naaktfoto niet is aangetroffen op de telefoon van verdachte is goed mogelijk nu verdachte deze, volgens zijn eigen verklaring, heeft verwijderd. Daarbij komt dat [naam 2] bij de politie heeft bevestigd dat hij op die bewuste dag met verdachte heeft gechat.
Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie, waarin hij bevestigt dat hij met [slachtoffer 1] in de kleedkamer is geweest en dat er iets seksueels heeft plaatsgevonden. Daarmee bevestigt verdachte de concrete context, waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden.
In de derde plaats vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de verklaring van zijn moeder. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] opeens echt niet meer naar voetbal wilde en dat zij dat aan heel zijn lijf zag. Toen [slachtoffer 1] (uiteindelijk) aan zijn moeder en stiefvader vertelde wat er was gebeurd, was [slachtoffer 1] heel stil, klein, ingetogen en teruggetrokken. [slachtoffer 1] was aanhankelijk en zocht veiligheid door dichtbij zijn moeder en stiefvader te gaan zitten. De door de moeder beschreven gedragsverandering en emoties passen naar het oordeel van de rechtbank bij wat [slachtoffer 1] stelt dat hem is overkomen, en de verklaring over deze emoties vormt dan ook relevant steunbewijs.
Alternatief scenario
Verdachte ontkent de gang van zaken zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat [slachtoffer 1] met verdachte wilde experimenteren en [slachtoffer 1] zich schaamde, nadat verdachte hem heeft afgewezen als gevolg waarvan hij niet meer naar de voetbal durfde te komen. Volgens de verklaring van verdachte moest hij van [slachtoffer 1] meelopen naar de kleedkamer, waar [slachtoffer 1] zijn geslachtsdeel liet zien en verdachte probeerde te zoenen. Verdachte wilde dit niet, waarna hij de kleedkamer uit is gelopen. [slachtoffer 1] heeft toen met de telefoon van verdachte een naaktfoto van zichzelf gemaakt, welke verdachte later heeft verwijderd.
De rechtbank stelt vast dat in het alternatief scenario [slachtoffer 1] degene zou zijn die de verdachte seksueel benaderd zou hebben, en nadat [slachtoffer 1] was afgewezen, zou hij ( [slachtoffer 1] ) met de telefoon van verdachte een naaktfoto van zichzelf hebben gemaakt, om vervolgens aangifte bij de politie te gaan doen tegen verdachte, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een zeer onlogische gang van zaken zou zijn. Daarbij zou [slachtoffer 1] de telefoon van verdachte hebben ontgrendeld met de ontgrendelcode die [slachtoffer 1] ‘blijkbaar’ had aldus de verklaring van verdachte bij de politie. Het komt de rechtbank onaannemelijk voor dat [slachtoffer 1] de ontgrendelcode van de telefoon van verdachte weet, zonder dat verdachte hiervan weet en daarbij komt dat verdachte hierover inconsistent heeft verklaard aangezien hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij destijds helemaal geen ontgrendelcode op zijn telefoon zou hebben gehad. Daarbij komt dat verdachte op een aantal andere essentiële punten ook inconsistent en onlogisch verklaart, zo verklaart verdachte bij de politie dat [slachtoffer 1] een naaktfoto van zichzelf gemaakt zou hebben en heeft verdachte ter zitting verklaard dat dit niet klopt en dat hij alleen een hoofd heeft gezien op de foto. Ook heeft verdachte verklaard dat [naam 1] het chatgesprek, waarin staat ‘‘ik heb [slachtoffer 1] laatst naakt gezet’’ en waarin er gezocht wordt naar een foto, heeft gevoerd met de telefoon van verdachte, terwijl verdachte tegelijkertijd ontkent met [naam 1] over deze naaktfoto te hebben gesproken, zodat onverklaarbaar is hoe [naam 1] hiervan zou kunnen hebben geweten alsmede waarom [naam 1] een dergelijk chatgesprek met de telefoon van verdachte zou voeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario op basis van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is geworden.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] , die op relevante onderdelen voldoende steun vindt in de overige voor het bewijs gebezigde verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Feit 3
Om tot een bewezenverklaring van het bezit van kinderporno te komen, moet (ook) zijn bewezen dat de verdachte wist, dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat hij kinderporno op zijn telefoon had staan. Uit het enkele feit dat op zijn telefoon een kinderpornografische afbeelding is aangetroffen, kan niet zonder meer worden afgeleid dat hiervan sprake is. Gelet op de verhouding tussen de aangetroffen kinderporno (1) en het totale aantal afbeeldingen op de telefoon van verdachte (96.157) en zijn verklaring dat hij dagelijks enorm veel afbeeldingen ontving in allerlei chatgroepen die hij niet allemaal heeft bekeken, is de rechtbank van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de kinderporno op de telefoon van de verdachte is opgeslagen zonder dat hij zich hiervan bewust was. Uit het dossier blijkt ook niet dat de verdachte na ontvangst van de kinderporno de afbeelding bewust heeft opgeslagen of deze heeft bekeken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook – anders dan de officier van justitie heeft gesteld – niet worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de aanwezigheid van kinderporno op zijn telefoon. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
parketnummer 02-293420-24
Op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte en aangever op 17 juni 2024 een woordenwisseling met elkaar hadden en dat aangever verdachte bij zijn oor pakte, hetgeen ook door verdachte is bevestigd, waarna verdachte aangever met een mes heeft bedreigd. Dit heeft verdachte ook bij de politie bevestigd en uitgelegd dat hij aangever in opdracht van zijn neef met een mes moest bedreigen met als doel om hem te overvallen. Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier vast dat verdachte op 18 juni 2024 een mes heeft gepakt op het moment dat aangeefster met een verbalisant van de politie aan het bellen was, waarmee verdachte in de richting van aangeefster heeft gezwaaid en daarbij dreigende woorden heeft geuit. Ook dit heeft verdachte bij de politie bevestigd. Aan de ontkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting hecht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, de aangiften en de overige bewijsmiddelen uit het dossier, minder waarde. Aangever heeft aangegeven dat hij zich door de gedragingen en uitlatingen van verdachte bedreigd voelde en aangeefster heeft verklaard dat de politie net op tijd was. Daaruit concludeert de rechtbank dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij beide bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dat aangevers op een later moment kenbaar hebben gemaakt dat zij hun aangiften willen intrekken, doet niet af aan het bewezenverklaarde nu het niet mogelijk is om (zonder meer) een aangifte in te trekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
parketnummer 02-382465-24
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte en aangeefster een kortstondige relatie met elkaar hebben gehad, dat deze relatie in de periode van de ten laste gelegde bedreiging door aangeefster is beëindigd en dat de sfeer tussen verdachte en aangeefster gespannen was. Verder stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier vast dat verdachte en aangeefster op of omstreeks 7 mei 2024 via Snapchat met elkaar hebben gechat en dat verdachte bedreigende (spraak)berichten naar aangeefster heeft gestuurd, waarbij de stem in de spraakberichten door verschillende verbalisanten van de politie is herkend als de stem van verdachte. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het Snapchat-account met de naam ‘# [gebruikersnaam] ’ in gebruik heeft gehad, welke ook door aangeefster is herkend als het Snapchat-account van verdachte en welke – in ieder geval op of omstreeks 7 mei 2024 – ook in haar telefoon was opgeslagen onder de naam van verdachte. Dat iemand anders via het Snapchat-account van verdachte met aangeefster zou hebben gechat, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het dossier biedt geen aanknopingspunten wie, anders dan verdachte zelf, op of omstreeks 7 mei 2024 op zijn Snapchat-account met aangeefster zou hebben gechat in de periode dat hun relatie werd beëindigd, waarbij de inhoud van de chatberichten precies slaan op de situatie van verdachte en de situatie tussen hem en aangeefster. Zo refereert verdachte in de chatberichten, bij naam, aan zijn ex-vriendin en heeft hij bij de politie ook verklaard dat hij met aangeefster over zijn ex-vriendin heeft gepraat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier vast dat verdachte en aangeefster op 20 september 2024 met elkaar hebben gebeld, waarbij alleen verdachte zijn camera aan had staan en waarbij zij een woordenwisseling hebben gehad over een filmpje op social media wat aangeefster zou moeten verwijderen. Vervolgens heeft verdachte bedreigende woorden tegen aangeefster geuit en een (nep)vuurwapen getoond om zijn verzoek kracht bij te zetten. Dat verdachte het (nep)vuurwapen aan aangeefster heeft laten zien, heeft verdachte bekend tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris. Daarbij komt dat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op diezelfde dag verdachte met het nepvuurwapen hebben gezien en de politie in de avond bij verdachte thuis een (nep)vuurwapen heeft aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen wapenbeschrijving van 30 september 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-206892-24
Feit 1op 13 april 2024 te Vlissingen door bedreiging met geweld, te weten:
- het dreigen mensen op die [slachtoffer 1] af te sturen als [slachtoffer 1] niet mee loopt,
- het dreigen die [slachtoffer 1] neer te steken als hij niet mee werkt,
- te zeggen dat hij mensen met een vuurwapen kent en/of dat die [slachtoffer 1] op moest passen,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
Feit 2op 13 april 2024 te Vlissingen door bedreiging met geweld, te weten:
- het dreigen mensen op die [slachtoffer 1] af te sturen als [slachtoffer 1] niet mee loopt,
- het dreigen die [slachtoffer 1] neer te steken als hij niet mee werkt,
- te zeggen dat hij mensen met een vuurwapen kent en/of dat die [slachtoffer 1] op moest passen,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het betasten van de penis van die [slachtoffer 1] ;
parketnummer 02-293420-24
Feit 1op 17 juni 2024 te Vlissingen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] een mes te tonen en (daarbij) de woorden toe te voegen "Als je me nog een keer bij mijn oor pakt. Kijk ik heb een mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2op 18 juni 2024 te Vlissingen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] een mes te tonen en met een mes zwaaiende bewegingen te maken en (daarbij) de woorden toe te voegen "Als je de politie laat komen steek ik jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
parketnummer 02-382465-24
Feit 1op of omstreeks 7 mei 2024 te Middelburg [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] via een of meerdere Snapchat berichten dreigend de
woorden toe te voegen:
- "ik ga je nu echt knallen" en/of "ik maak je nu dood" en/of "hou je kankermond nou broer ik schiet jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2op 20 september 2024 te Middelburg [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] tijdens het videobellen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in beeld te tonen en die [slachtoffer 4] daarbij de woorden toe te voegen: 'ik geef je een paar minuten om het filmpje eraf te halen' en 'pas op he, anders gaat er dit gebeuren', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Feit 3op 20 september 2024 te Vlissingen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een speelgoedpistool dat voor wat betreft de afmeting en vorm een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) met als aanvullende bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, dat verdachte meewerkt aan behandeling van [GGZ-instelling] en dat hij zich houdt aan het contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] . Verder vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht en om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
De officier van justitie heeft bij haar strafreis rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op dat de verdediging pleit voor een bijna volledige vrijspraak, stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr) recht doet aan de situatie en zij verzoekt daarbij tot een overdracht naar het civielrechtelijk kader. Zij meent dat een strafrechtelijke afdoening zonder aanvullende straf en met de inzet van hulpverlening via het civielrecht het meest passend is, zodat verdachte kan werken aan herstel en gedragsverbetering. Subsidiair stelt de verdediging zich – in geval van een meer uitgebreide bewezenverklaring – op het standpunt dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad is geformuleerd en het jeugdreclasseringstoezicht. Een onvoorwaardelijke werkstraf, naast het voorwaardelijke strafdeel, vindt de verdediging niet passend. Tot slot voert de verdediging geen verweer tegen de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, waarbij het slachtoffer onder bedreiging met geweld is gedwongen om de penis van verdachte in zijn mond te nemen en te dulden dat verdachte de penis van het slachtoffer betastte. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft zich (kennelijk) laten leiden door zijn eigen nieuwsgierigheid en de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Daarbij heeft hij de (seksuele) grenzen van het slachtoffer overschreden en een inbreuk gemaakt op zijn recht op een ongestoorde seksuele ontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten een geruime tijd last kunnen hebben van wat zij hebben meegemaakt. De rechtbank houdt verder rekening met de eendaadse samenloop tussen feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-206892-24. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diverse bedreigingen, waarbij verdachte de bedreigingen kracht heeft bijgezet door zwaaiende bewegingen met een mes te maken dan wel een nepvuurwapen te tonen. Door die bedreigingen heeft verdachte vrees en angst bij de aangevers veroorzaakt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 9 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte zal dan ook worden aangemerkt als first offender. Wel neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis nieuwe overtredingen en (strafbare) feiten heeft gepleegd. Dit baart de rechtbank zorgen.
Om meer inzicht in de persoon van verdachte te krijgen, is verdachte (in de zaak met parketnummer 02-206892-24) onderzocht door mevr. drs. [psycholoog] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog. De deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, als gevolg waarvan verdachte antisociaal en norm- en grensoverschrijdend gedrag vertoont en waarbij het bij bewezenverklaring waarschijnlijk is dat deze stoornis erin heeft doorgewerkt. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van seksuele problematiek. Eventueel seksueel grensoverschrijdend gedrag lijkt meer gezien te kunnen worden in het licht van de normoverschrijdend-gedragsstoornis. Het risico op grensoverschrijdend gedrag wordt als matig ingeschat, waarbij het risico zou kunnen verhogen als de structuur en het toezicht wegvalt. Om het risico te beperken en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen, adviseert de deskundige om een behandeling gericht op het vergroten van de weerbaarheid van verdachte en op zijn onderliggende angst en gedragsproblematiek in te zetten. Die behandeling kan worden uitgevoerd door een forensische polikliniek zoals [GGZ-instelling] . Daarnaast adviseert de deskundige om de reeds ingezette begeleiding van [stichting] aan zowel verdachte als aan zijn ouders voort te zetten met daaraan gekoppeld het jeugdreclasseringstoezicht. De deskundige adviseert om dit te realiseren in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 januari 2025 dat over verdachte is opgemaakt en de toelichting en het advies dat door de vertegenwoordigster van de Raad tijdens de zitting is gegeven. De vertegenwoordigster handhaaft het advies zoals weergegeven in het rapport. Verdachte heeft een behandeling nodig in een instelling die hem de noodzakelijke begrenzing en structuur biedt, zodat hij grip kan krijgen op zijn impulsiviteit en zijn gedrag leert te reguleren. [jeugdinstelling] is volgens de Raad de aangewezen plek, nu de benodigde structuur en begrenzing in de thuissituatie onvoldoende wordt geboden aan verdachte. Gelet daarop en op de ernst van het ten laste gelegde adviseert de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport en een proeftijd van 2 jaar. Ook adviseert de Raad om de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast vindt de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf passend.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld. Verdachte is reeds aangemeld bij [GGZ-instelling] (FZZ) en Vivet. De begeleiding van [stichting] is helpend voor verdachte en is sinds oktober 2024 ook uitgebreid naar zijn ouders, nu het de ouders nog onvoldoende lukt om in de thuissituatie duidelijke kaders te stellen. Op dit moment verblijft verdachte bij [jeugdinstelling] , hetgeen de jeugdreclasseerder passend en noodzakelijk vindt gelet op de begrenzing en structuur die bij [jeugdinstelling] aan verdachte wordt geboden. Om die reden spreekt hij de hoop uit dat zijn ouders ermee zullen instemmen dat verdachte langer bij [jeugdinstelling] zal verblijven, zodat hij aan zichzelf kan werken en de terugthuisplaatsing kan worden vormgegeven. Verder sluit de jeugdreclasseerder zich aan bij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad in het rapport geformuleerd, waarbij wordt opgemerkt dat de bijzondere voorwaarde die ziet op dat verdachte zich moet houden aan hetgeen de jeugdreclassering noodzakelijk acht, ontbreekt. Tot slot vindt de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering een proeftijd van twee jaar en de dadelijke uitvoerbaarheid passend.
Oplegging van straf en een maatregel
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een straf dient te volgen en dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen een jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat de verdachte niet terug naar een justitiële jeugdinrichting hoeft. De rechtbank zal naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie (gelijk aan het voorarrest) ook een gedeelte voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte opleggen. Gelet op adviezen van de deskundigen vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte door middel van bijzondere voorwaarden verder wordt begeleid door onder andere de jeugdreclassering. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de officier van justitie bij haar strafeis is uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank feit 3 onder parketnummer 02-206892-24 niet wettig en overtuigend bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat 90 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest welke de rechtbank op 15 dagen begroot, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf van 120 uren passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte zich moet houden aan de regels die gelden binnen [jeugdinstelling] , dat hij moet meewerken aan nadere observatiediagnostiek en de geïndiceerde behandeling en begeleiding, dat verdachte een zinvolle dagbesteding en vrijetijdsbesteding heeft, dat verdachte moet meewerken aan de begeleiding van [stichting] en dat hij geen contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] .
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op voornoemde rapportages en adviezen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder de juiste hulp, structuur en begeleiding opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij vindt het daarom van belang dat de noodzakelijk geachte begeleiding en behandeling ook bij een eventueel in te stellen hoger beroep wordt voortgezet. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

parketnummer 02-206892-24, feit 1 en 2
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.091,35 voor schade die hij als gevolg van de tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 91,35 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding voldoende met stukken is onderbouwd en om die reden voor toewijzing vatbaar is. Zij vordert om de toe te wijzen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, nu de verdediging vrijspraak voor de ten laste gelegde feiten heeft bepleit. Subsidiair meent de verdediging dat de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd dan wel te hoog is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het slachtoffer en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 91,35 gevorderd aan materiële schade, bestaande uit € 44,35 aan reiskosten en € 47,- aan contributie van de voetbalclub.
De rechtbank zal de vordering voor een bedrag van
€ 91,35toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde en met stukken is onderbouwd. De verdediging heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.000,- gevorderd aan immateriële schade.
De door het slachtoffer geleden immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 1.000,-, gelet op de omstandigheden, de onderbouwing die aan de vordering ten grondslag ligt en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank is van oordeel dat deze schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het incident een grote impact op het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid heeft (gehad). Het slachtoffer durfde gedurende vier maanden na het incident niet meer naar buiten, had last van slaap- en concentratieproblemen en zijn schoolprestatie gingen achteruit. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat het incident ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 13 april 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen: 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Kostenveroordeling
Ook zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 242 (oud), 246 (oud) en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 3 onder 02-206892-24;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-206892-24
Eendaadse samenloop van:
feit 1: verkrachting;
feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
parketnummer 02-293420-24
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
parketnummer 02-382465-24
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 90 (negentig) dagen, waarvan 75 (vijfenzeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich aan de regels houdt die gelden binnen de instelling voor gesloten jeugdhulp
[jeugdinstelling] te [plaats] ;
* meewerkt aan nadere observatiediagnostiek en de daaruit en op basis van het psychologisch onderzoek van 20 september 2024 geïndiceerde behandeling en/of begeleiding, bij [jeugdinstelling] , FZZ of een soortgelijke instelling, zolang als dit noodzakelijk geacht wordt door de jeugdreclassering;
* meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding (scholing, stage, werk en/of andere dagbesteding);
* meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding (sport, hobby’s en/of bijbaan);
* meewerkt aan de begeleiding van [stichting] of een vergelijkbare instelling;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [geboortedag 2] 2011;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 4] , geboren [geboortedag 3] 2011;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te Middelburg tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partij
parketnummer 02-206892-24, feit 1 en 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.091,35, waarvan € 91,35 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , € 1.091,35te betalen, waarvan € 91,35 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
parketnummer 02-206892-24
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. C.A.F. van Ginneken en mr. G.E. van der Pols, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2025.
Mr. Van Ginneken en mr. Van der Pols zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.