ECLI:NL:RBZWB:2025:5286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 24-031889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na sepot van strafzaak wegens rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2025 een verzoekschrift afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die kosten van rechtsbijstand wilde verhalen op de Staat. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, na een strafzaak die was geseponeerd door het Openbaar Ministerie. De verzoeker was verdacht van het rijden zonder rijbewijs op 6 december 2021, maar de officier van justitie had de zaak geseponeerd omdat er geen vervolgingsrecht meer zou zijn. De verzoeker stelde dat hij onterecht was beschuldigd en dat de kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt, vergoed moesten worden.

Tijdens de behandeling in de raadkamer op 27 mei 2025 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. J. Rokx, was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 6 december 2021 als bestuurder van een auto was gezien, maar geen geldig rijbewijs kon tonen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker de kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten had, omdat hij eerder al was beboet voor het rijden zonder rijbewijs en er meerdere verdenkingen tegen hem liepen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten te vergoeden, en heeft het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift afgewezen.

De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is op 10 juni 2025 openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96-336480-21
rk-nummer: 24-031889
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M. Broere, Molenstraat 10, 4701 JS Roosendaal

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 24 december 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 590,00, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 15 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 27 mei 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. J. Rokx als gemachtigd, waarnemend, advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat hij verdacht werd van het rijden zonder rijbewijs op 6 december 2021. Bij bericht van 15 oktober 2024 heeft de officier van justitie de strafzaak tegen verzoeker geseponeerd omdat er geen vervolgingsrecht meer zou zijn. Verzoeker is van oordeel dat de strafzaak tegen hem niet onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid nu uit het politieonderzoek en de inhoud van het dossier geen omstandigheden kunnen worden benoemt die een veroordeling zouden rechtvaardigen. Verzoeker heeft de nodige kosten van rechtsbijstand moeten dragen gelet op deze strafrechtelijke verdenking ter hoogte van € 590,00 te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding inzake onderhavig verzoekschrift. Verzoeker vraagt de rechtbank zijn verzoekschrift toe te wijzen en de gevraagde kosten ten laste van de Staat te laten komen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek in zijn geheel afgewezen moet worden. Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker op 6 december 2021 wordt gezien als bestuurder van een personenauto. Na vordering toont verzoeker geen (geldig) rijbewijs en blijkt dat aan verzoeker nooit enig (geldig) rijbewijs is afgegeven. Verzoeker beroept zich op zijn zwijgrecht. Dat het Openbaar Ministerie ervoor heeft gekozen de strafzaak te seponeren heeft niets te maken met de omstandigheid dat er geen vervolgingsrecht meer zou zijn. Onder de gegeven omstandigheden is toewijzing niet billijk.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 15 oktober 2024 overgegaan tot een beleidssepot vanwege de omstandigheid dat de officier van justitie geen vervolgingsrecht (meer) zou hebben. In zo’n geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken als verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had.
Uit de voor de rechtbank beschikbare stukken en het verhandelde in raadkamer maakt de rechtbank op dat verzoeker werd verdacht van het rijden zonder (geldig) rijbewijs. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verzoeker is gecontroleerd en geen (geldig) rijbewijs kon overleggen. Verzoeker geeft geen verklaring. In de daarvoor bestemde systemen kan niet opgemaakt worden dat aan verzoeker op enig moment een (geldig) rijbewijs is verstrekt. Voorts maakt de rechtbank uit het strafblad van verzoeker op dat hij reeds eerder is beboet voor het rijden zonder (geldig) rijbewijs en dat er een meerdere verdenkingen voor dat strafbaar feit liggen waarvoor verzoeker gedagvaard zal gaan worden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en daarbij behorende kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad. De rechtbank zal het verzochte bedrag aan kosten rechtsbijstand dan ook afwijzen.
Het verzoek tot toekennen van een vergoeding zal worden afgewezen. De rechtbank wijst om die reden ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 10 juni 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 10 juni 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.