Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. De officier verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 3 juli 2025, waar zowel betrokkene als de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.S. de Meer, aanwezig waren, heeft de kantonrechter de zaak behandeld.
De gedraging die aan de boete ten grondslag lag, was het niet tijdig laten keuren van een motorrijtuig met een toegestane maximummassa van 3500 kg of minder. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat het voertuig niet op de openbare weg was geweest en hij het voertuig had geschorst. De zittingsvertegenwoordiger benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder is om de vervaldatum van het keuringsbewijs in de gaten te houden.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, gezien de omstandigheden, zoals het feit dat het voertuig al was geschorst, besloot de kantonrechter de boete te matigen tot de helft. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en betrokkene kreeg recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.