In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het verkeerd parkeren van een bromfiets op de Heuvelring te Tilburg op 23 mei 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 25 juni 2025 is de zaak behandeld. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte de zaak als samenhangend met een andere zaak heeft beschouwd. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft echter betoogd dat er wel degelijk sprake is van samenhang, omdat de gemachtigde in beide zaken nagenoeg identieke verweren heeft gevoerd. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er aan de voorwaarden voor samenhang is voldaan, zoals beschreven in artikel 3, lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechter concludeert dat de gemachtigde geen reële extra inspanning heeft geleverd ten opzichte van het andere beroepschrift, en dat de officier van justitie terecht heeft geconcludeerd dat er sprake is van samenhang. Daarom heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.