In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser had op 22 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV van 18 maart 2024, waarin zijn Ziektewetuitkering werd beëindigd. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de bevoegdheid om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn had moeten respecteren, maar dat deze termijn inmiddels was overschreden. Eiser had het UWV op 8 november 2024 in gebreke gesteld, maar er was nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank legt het UWV op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een uiterste datum van 23 mei 2025. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast moet het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 453,50 betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.