ECLI:NL:RBZWB:2025:5128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
23/10842
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020

In deze uitspraak beslist de rechtbank Zeeland-West-Brabant over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2020. De rechtbank heeft op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep kennelijk gegrond is verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur heeft tijdens de voorbereiding van het verweerschrift erkend dat het beroep gegrond is en verzocht om de uitspraak op bezwaar te vernietigen en het belastbaar inkomen uit werk en woning vast te stellen op € 34.360, conform de aangifte van belanghebbende.

Belanghebbende heeft echter aangegeven dat er nog een geschil bestaat over de hoogte van het saldobedrag van niet in aftrek gebrachte lijfrentepremies per 1 januari 2021. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat beide partijen het erover eens zijn dat de aanslag IB/PVV 2020 moet worden vastgesteld conform de aangifte. De rechtbank kan echter het verzoek van belanghebbende om het saldobedrag per 1 januari 2021 vast te stellen niet beoordelen, omdat dit geen voor bezwaar vatbare beschikking is in deze procedure.

De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, het belastbaar inkomen vastgesteld op € 34.360, en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 907, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. W.F.C. Smeets),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 oktober 2023. Het beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2020 met aanslagnummer [bsn] .H.06.01 (de aanslag IB/PVV 2020).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft aangegeven dat hij tijdens de voorbereiding van het verweerschrift heeft geconstateerd dat het beroep gegrond is. De inspecteur verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de uitspraak op bezwaar te vernietigen en het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2020 conform de aangifte IB/PVV 2020 van belanghebbende vast te stellen op € 34.360. Ook ziet de inspecteur aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en veroordeling van de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3. Belanghebbende heeft in reactie hierop medegedeeld het beroep niet in te trekken omdat nog een geschil bestaat met betrekking tot de hoogte van het saldobedrag van niet in aftrek gebrachte lijfrentepremies per 1 januari 2021. Volgens belanghebbende moet dit bedrag niet worden vastgesteld op € 12.003 (zoals de inspecteur voorstaat), maar op € 31.937. Daarnaast is belanghebbende van mening dat hij recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten omdat de belanghebbende onnodig op kosten is gejaagd door de onzorgvuldige handelwijze van de inspecteur, die daarbij tegen beter weter in heeft gehandeld, aldus belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep kennelijk gegrond, nu beide partijen het erover eens zijn dat de hoogte van de aanslag IB/PVV 2020 moet worden vastgesteld conform de door belanghebbende ingediende aangifte. De door belanghebbende gevraagde saldoverklaring per 1 januari 2021 is geen voor bezwaar vatbare beschikking die voorligt in deze procedure over de aanslag IB/PVV 2020. In deze procedure kan de rechtbank dit verzoek dan ook niet beoordelen.
5. Gelet op bovenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2020 vaststellen op € 34.360. De in rekening gebrachte belastingrente dient overeenkomstig te worden verminderd.
Welk bedrag aan proceskosten moet de inspecteur aan belanghebbende vergoeden?
6. Het beroep is gegrond. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft ook recht op een proceskostenvergoeding. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
6.1.
Voor een vergoeding van de werkelijk kosten ziet de rechtbank geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden die hiertoe aanleiding geven. Pas na de uitspraak op bezwaar is door belanghebbende de benodigde informatie aangeleverd om vast te kunnen stellen dat sprake is van een voldoende toereikend saldo aan niet in aftrek gebrachte lijfrentepremie uit het verleden om de lijfrente-uitkering in 2020 volledig onbelast te laten. Er kan niet worden gezegd dat de inspecteur tegen beter weten in heeft gehandeld. Ook is niet aannemelijk geworden dat sprake is van verregaand onzorgvuldig handelen. Zoals vermeld in overweging 4 kan de rechtbank de hoogte van het saldobedrag per 1 januari 2021 niet in deze procedure beoordelen. Voor zover het verzoek om vergoeding van de werkelijke kosten samenhangt met de weigering van de inspecteur om het saldobedrag overeenkomstig de berekening van belanghebbende vast te stellen, kan de rechtbank dit verzoek ook niet beoordelen in deze procedure.
6.2.
De vergoeding is daarom met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907. Belanghebbende krijgt geen vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase, aangezien belanghebbende daar in de bezwaarfase niet om heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2020 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.360 en vermindert de bij de aanslag IB/PVV 2020 in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 907;
- draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 6 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.