In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres, een B.V. uit [plaats], heeft ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 10 februari 2025 tot herbeoordeling van haar (ex-)werkneemster [naam] op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken voor het UWV inmiddels is verstreken en dat eiseres het UWV op 10 april 2025 in gebreke heeft gesteld. Aangezien het UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen binnen een termijn van vier maanden na de uitspraak. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat het UWV het griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden en dat het beroep gegrond is verklaard.