ECLI:NL:RBZWB:2025:508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-319376-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door verdachte met medeverdachte, vrijspraak van medeplegen

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldwitwassen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 2001, had samen met een medeverdachte meerdere geldbedragen gewitgewassen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, maar dat zij wel had moeten vermoeden dat de bedragen niet legitiem waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van opzetwitwassen, maar achtte het meermalen plegen van schuldwitwassen bewezen. De verdachte had grote contante bedragen op haar rekening laten storten door de medeverdachte, die eerder veroordeeld was voor bankhelpdeskfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende navraag had gedaan naar de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat zij geen relevant strafblad had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-319376-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander meerdere geldbedragen heeft witgewassen, dan wel daarbij behulpzaam is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] de door hem via misdrijven verkregen gelden heeft
witgewassen. Zij heeft haar bankrekening gebruikt om grote contante geldbedragen op te laten storten en door te boeken naar onder andere de rekening van het bedrijf van [medeverdachte] . Daarbij zijn onlogische omschrijvingen als “lening” en ”inkoop” gebruikt. Dit alles gericht op het verhullen van de herkomst en bestemming van deze bedragen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vraag of verdachte wist of had moeten vermoeden dat het geld waarover [medeverdachte] beschikte van misdrijf afkomstig was, ontkennend moet worden beantwoord. Het verhaal dat [medeverdachte] haar voorhield (problemen met bankpas/rekening) wat volgens de officier van justitie een smoes was om de herkomst van het geld te verhullen/verbergen, maakt dit niet anders. Uit het dossier blijkt niet van enig bewijs voor wetenschap bij verdachte dat het geld dat op haar rekening werd gestort een criminele herkomst had. Er is evenmin sprake van feiten en omstandigheden op basis waarvan zij dit had moeten vermoeden. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft haar toenmalige partner, [medeverdachte] , forse bedragen contant geld op haar rekening laten storten. [medeverdachte] heeft op 12 september 2023 bij de rechter-commissaris verklaard dat het geld dat op de rekening van verdachte is gestort, afkomstig was van bankhelpdeskfraude. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het geld dat op de rekening van verdachte is gestort, afkomstig was van enig misdrijf.
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte wist of had moeten vermoeden dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Zij overweegt in dat kader als volgt.
Verdachte heeft een relatie gekregen met [medeverdachte] in de periode dat hij in voorlopige hechtenis zat vanwege een eerdere zaak waarbij hij verdacht werd van bankhelpdeskfraude. Voor deze zaak is hij op 29 oktober 2021 door de rechtbank Den Haag veroordeeld.
Vanaf 27 januari 2022 was [medeverdachte] eigenaar van [bedrijf], een telefoonwinkel. Hij had de beschikking over zowel een zakelijke als een privé bankrekening. Desondanks heeft [medeverdachte] forse contante geldbedragen laten storten op haar bankrekening, die door verdachte vervolgens zijn overgeboekt naar de zakelijke rekening van [medeverdachte] met als omschrijving “lening” en “inkoop”. Verdachte heeft hiervoor geen uitleg gekregen of hiernaar gevraagd. Zij ging ervan uit dat het geld bedoeld was voor de onderneming van [medeverdachte] . Zij is echter nooit in deze telefoonwinkel geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte wist dat haar bankrekening gebruikt werd voor criminele doeleinden en dat de op haar bankrekening gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het opzetwitwassen. De hiervoor omschreven omstandigheden waren naar het oordeel van de rechtbank echter wel voldoende aanwijzingen voor verdachte dat het verhaal van [medeverdachte] niet waar kon zijn. [medeverdachte] had een gering inkomen en had een eigen rekening en een zakelijke rekening tot zijn beschikking. Gezien die omstandigheden en de hoogte van de bedragen, had verdachte navraag moeten doen naar de herkomst van de gestorte bedragen. Dat heeft zij niet gedaan. Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank acht daarom het meermalen plegen van schuldwitwassen bewezen.
Medeplegen?
De rechtbank overweegt dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het handelen van verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander, de rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode 28 februari 2022 tot en met 19 maart 2022 in Nederland van geldbedragen, te weten
* een geldbedrag van 12.160 euro (contante stortingen op de bankrekening van verdachte) en
* een geldbedrag van totaal 9.350 euro (overboeking vanaf de bankrekening van verdachte naar [bedrijf] onder de noemer “lening”) en
* een geldbedrag van 1500 euro (overboeking vanaf de bankrekening van verdachte naar [bedrijf] onder de noemer “inkoop”
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er geen strafoplegging dient te volgen nu er vrijspraak is bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in enkele dagen schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van ruim € 12.000,-. Verdachte heeft grote geldbedragen doorgestort naar een (zakelijke) bankrekening van een medeverdachte met omschrijvingen als “lening” en “inkoop”, terwijl verdachte had moeten vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Dit geld is vervolgens door de medeverdachte gebruikt om bedrijfsaankopen te doen en een factuur te betalen waardoor het geld, door toedoen van verdachte, is omgezet naar “wit” geld.
Witwassen is een ernstig misdrijf vooral omdat hierdoor de onderliggende criminaliteit wordt begunstigd. Criminelen kunnen op deze wijze illegaal verkregen geld omzetten. Verder wordt door het witwassen van crimineel vermogen de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast, wat een niet te onderschatten bedreiging vormt voor de samenleving.
Persoonlijke omstandighedenUit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor misdrijven en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in de hoofdzaak dat verdachte op 8 juni 2022 voor het eerst is verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 31 januari 2025 uitspraak. Hoewel het een groot en complex dossier betreft, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim zeven maanden. Zij zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen.
De straf
De rechtbank ziet aanleiding om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het LOVS die zien op fraude, waar ook witwassen onder wordt geschaard. Ten aanzien van fraude kijkt de rechtbank naar het benadelingsbedrag, wat uitkomt tussen de € 10.000,- tot € 70.000,-, waarbij de oriëntatiepunten uitgaan van een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden. Hoewel er sprake is van een fors bedrag dat is witgewassen, zal de rechtbank verdachte geen gevangenisstraf opleggen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het feit, het feit dat zij geen relevant strafblad heeft op dit vlak en de overschrijding van de redelijke termijn. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 60 uur passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 420quater van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Schuldwitwassen, meermalen gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen en R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.