ECLI:NL:RBZWB:2025:507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-059678-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie na onvoldoende bewijs van duurzaamheid en structuur

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 en 13 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de medeverdachten zich in de periode van mei 2020 tot januari 2021 weliswaar met verschillende criminele activiteiten bezighielden, maar dat er geen bewijs was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank benadrukte dat voor deelneming aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, vereist is dat de verdachte een aandeel heeft in de gedragingen die verband houden met het criminele oogmerk. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte te beperkt was en dat er onvoldoende bewijs was voor haar wetenschap van de criminele activiteiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Tevens werd de teruggave gelast van een in beslag genomen gsm aan de verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar was voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-059678-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2024 en 13 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (samen met anderen) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en baseert zich daarbij op haar essentiële rol binnen het crimineel samenwerkingsverband, onder meer het onderhouden van contacten met bankpasgevers. Verder blijkt uit het dossier dat er sprake was van een langdurige samenwerking.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de beperkte en inwisselbare rol die verdachte vervulde. Dit is naar het oordeel van de verdediging onvoldoende om haar als deelnemer aan te merken van het crimineel samenwerkingsverband. Verdachte had ook geen wetenschap van het bestaan (en het oogmerk) hiervan. De verdediging verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Subsidiair verzoekt de verdediging partiele vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde periode, nu zij van mening is dat geen bewezenverklaring kan volgen voor de gehele periode gezien de rol van verdachte binnen het vermeende samenwerkings-verband.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte wordt verweten dat zij in een periode van 2 jaar zou hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de medeverdachten zich in de periode mei 2020 tot en met januari 2021 een aantal malen hebben beziggehouden met het plegen van oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de medeverdachten op meerdere momenten in wisselende verbanden met elkaar hebben samengewerkt, maar de bewijsmiddelen leveren - ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat er tussen de verdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur als hiervoor bedoeld heeft bestaan. Daarbij komt dat uit het dossier onvoldoende is gebleken van een aanwijsbare leider die opdrachten of aansturing geeft aan de andere deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Verder blijkt dat verdachte door de medeverdachten is ingehuurd in haar hoedanigheid van influencer om het bereik van de advertenties te vergroten, vertrouwen bij de slachtoffers te winnen en de geloofwaardigheid van hun onjuiste voorstelling van zaken te versterken. Hoewel het voor de rechtbank moeilijk voorstelbaar is dat verdachte niets wist of gemerkt heeft van de genoemde criminele activiteiten, en dat zij op geen enkel moment in de pleegperiode argwaan kreeg, bevat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten voor haar wetenschap of anderszins een bijdrage van voldoende gewicht.
Het voorgaande betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

5.De overwegingen omtrent het beslag.

5.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurd-verklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK GSM (Omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_715194, Apple).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen en R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.