ECLI:NL:RBZWB:2025:506

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-058402-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van computervredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel met betrekking tot bankhelpdeskfraude en bezit van vuurwapen

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan computervredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel in de periode van 11 tot en met 13 mei 2020. De verdachte had toegang verkregen tot de servers van twee banken en had geldbedragen van slachtoffers weggenomen door gebruik te maken van valse sleutels. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten bewezen op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en digitale gegevens. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 22 maart 2022, waarvoor hij een bekennende verklaring had afgelegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-058402-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. D.C.D. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (al dan niet samen met anderen):
feit 1: computervredebreuk heeft gepleegd op de servers van de [bank 1] en de [bank 2] ;
feit 2: primair diefstal door middel van een valse sleutel, subsidiair (eenvoudig) witwassen;
feit 3: primair diefstal door middel van een valse sleutel, subsidiair oplichting door middel van bankhelpdeskfraude, meer subsidiair (eenvoudig) witwassen;
feit 4: een vuurwapen en munitie in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier alle vier de feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij kort gezegd op de aangiftes, de telefoon-, internetgegevens van verdachte en de medeverdachte en de bankgegevens van de slachtoffers.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 tot en met 3. De verdachte wordt in het dossier benoemd als persoon die verblijft in een hotelkamer van [hotel] in Rotterdam waar hij enkele foto's heeft gemaakt met een stapel bankbiljetten. Uit het dossier volgt dat rekeningnummers via internetbankieren, Snapchataccounts en Telegramaccounts gekoppeld zijn aan telefoons van medeverdachten, dus niet aan de telefoons van de verdachte. Ook is verdachte niet in verband te brengen met het ophalen van de bankpassen en het pinnen van de desbetreffende rekeningen. De verdachte is inderdaad aanwezig geweest in [hotel] in Rotterdam. Vanuit het [hotel] is ingelogd op bankrekeningen, maar het is niet gebleken dat verdachte op dat moment aanwezig was in de hotelkamer, of dat hij wetenschap had van het feit wat daar gebeurde. De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich -kort gezegd- in de periode van 11 mei 2020 tot en met 15 mei 2020 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan het binnendringen in (een gedeelte van) een of meer geautomatiseerd werk(en) van de [bank 1] en/of de [bank 2] , waarop een internetbankieren omgeving van [benadeelde 1] (zaak 3A) en/of [benadeelde 2] (zaak 3B) en/of [benadeelde 3] (zaak 3C) wordt gehost althans binnengedrongen, alsmede
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een geldbedrag van € 770,- heeft weggenomen van [benadeelde 1] door middel van een valse sleutel, subsidiair dat hij het geldbedrag van € 770,- heeft witgewassen.
Zaak 3A [benadeelde 1]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster naar aanleiding van het zien van filmpjes op Snapchat over makkelijk geld verdienen contact heeft opgenomen met “ [gebruikersnaam 1] ”. Met het afgeven van haar bankpas en pincode zou zij geld kunnen verdienen. Op 11 mei 2020 heeft [benadeelde 1] haar bankpas, pincode en inloggegevens voor internetbankieren afgegeven. [benadeelde 1] kreeg op 12 mei 2020 het bericht dat er € 777,- is overgeboekt van haar spaarrekening naar haar betaalrekening. Ook kreeg ze een melding dat de pinlimiet van haar betaalrekening was verhoogd. Vervolgens is rond 18.51 uur bij een pinautomaat € 770,- van haar bankrekening opgenomen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat er op 11 mei 2020 twee nieuwe toestellen zijn gekoppeld aan de internetbankieromgeving van [benadeelde 1] . Deze toestellen werden gekoppeld vanaf het IP-adres van de toenmalige woning van [medeverdachte 1] , die bij de rechter-commissaris ook heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de oplichting vanaf het Snapchataccount “ [gebruikersnaam 1] ”.
Vanaf 13 mei 2020 wordt er ingelogd met een IP adres wat toebehoort aan het [hotel] in Rotterdam, waar verdachte op dat moment samen met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verblijft.
Zaak 3B [benadeelde 2]
Op 12 mei 2020 is [benadeelde 2] benaderd door [gebruikersnaam 2] . Het telefoonnummer waarmee [benadeelde 2] contact had met [gebruikersnaam 2] was in gebruik bij [medeverdachte 1] . [benadeelde 2] heeft zijn bankpas, pincode en inloggegevens van zijn bankomgeving afgestaan. In de periode van 12 tot en met 15 mei 2020 is er meerdere keren ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 2] vanaf het IP adres van de woning van [medeverdachte 3] . Zoals hiervoor reeds aangegeven verbleef verdachte op 12 en 13 mei 2020 samen met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het [hotel] te Rotterdam.
Zaak 3C [benadeelde 3]
Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat op 14 mei 2020 is ingelogd op de bankrekening van [benadeelde 3] en haar pinlimiet is verhoogd naar € 10.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor reeds aangegeven, verbleef verdachte samen met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 12 en 13 mei 2020 in het [hotel] in Rotterdam. Met de iPhone XR van [medeverdachte 2] zijn meerdere video’s en foto’s gemaakt waaruit blijkt dat zij ook daadwerkelijk samen waren op dat moment en dat er laptops en bankpassen op het bed lagen. Ook is er met de iPhone XR van [medeverdachte 2] een foto gemaakt waarop verdachte te zien is terwijl hij een grote stapel bankbiljetten aan zijn oor houdt. Op 13 mei 2020 stuurt verdachte meerdere berichten dat hij in een hotel aan het werk is samen met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Op basis van alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte in het hotel niet enkel met vrienden aan het chillen was en dat hij met ‘werk’ heeft bedoeld dat hij samen met zijn medeverdachten de strafbare feiten aan het plegen was die in voornoemde zaaksdossiers naar voren komen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (feit 1) en het medeplegen van de diefstal door middel van een valse sleutel ten aanzien van [benadeelde 1] (feit 2).
Ten aanzien van [benadeelde 3] kan de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij de computervredebreuk niet vaststellen. Deze computervredebreuk heeft voor het eerst op 14 mei 2020 plaatsgevonden. Op basis van het dossier valt verdachte niet te koppelen aan strafbare feiten die na 13 mei 2020 zijn gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel (feit 1).
Feit 3
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich -kort gezegd- op of omstreeks 15 mei 2020 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een geldbedrag van € 9.970,- heeft weggenomen van [benadeelde 4] door middel van een valse sleutel, dan wel subsidiair [benadeelde 4] voor het geldbedrag van € 9.970,- en/of € 9.988,12 heeft opgelicht, dan wel meer subsidiair het geldbedrag van € 9.970,- heeft witgewassen.
Hiervoor heeft de rechtbank met betrekking tot de feiten 1 en 2 reeds vastgesteld dat uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van verdachte bij feiten die na 13 mei 2020 zijn gepleegd. Gelet hierop kan de rechtbank ook niet vaststellen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij feit 3, aangezien dit feit is gepleegd op (of omstreeks) 15 mei 2020. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 4
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich -kort gezegd- op of omstreeks 22 maart 2022 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting op 22 november 2024;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2022, pagina C-3616 en verder;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2022, pagina C-3622 en verder.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode 11 mei 2020 tot en met 13 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
opzettelijk en wederrechtelijk in een of meerdere servers/netwerken toebehorende aan de [bank 1] en/of de [bank 2] , waarop een internetbankieren omgeving van klant(en) [benadeelde 1] (zaak 3A) en/of [benadeelde 2] (zaak 3B) wordt gehost, althans bereikbaar is, is binnengedrongen,
waarbij hij, verdachte en zijn mededaders telkens de toegang hebben verworven tot het/de geautomatiseerde werk(en)
- met behulp van een valse sleutel, te weten de inloggegevens voor het internetbankieren (te weten de gebruikersnaam en/of het wachtwoord) van/bij de [bank 1] en/of de [bank 2] en/of
- door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als zijnde een of meer geautoriseerde [bank 1] en/of [bank 2] -klant(en) en/of rekeninghouder (van de betreffende rekening)
Feit 2
in de periode 11 mei 2020 tot en met 12 mei 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 770 euro,
dattoebehoorde aan [benadeelde 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegdelijk in te loggen op de spaarrekening van die [benadeelde 1] en vervolgens 770 euro van haar spaarrekening over te maken naar haar betaalrekening en dit geld onbevoegdelijk met een bankpas en bijbehorende pincode op te nemen bij een [bank 1] geldautomaat aan het Stadhuisplein 6 te Rotterdam;
Feit 4
op 22 maart 2022 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN, type 1910, kaliber 7,65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 (kogel)patronen, kaliber 7,65mm (merk Sellier & Bellot en Geco)
voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is first offender. Hij heeft een drietal sepots op zijn strafblad staan en is tweemaal veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs. Ook verzoekt de verdediging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat de feiten 1 tot en met 3 inmiddels vier jaar en zes maanden geleden zijn gepleegd. De verdediging verzoekt rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden, het tijdsverloop en de geringe rol van verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen hoger dan de vier dagen die verdachte op het politiebureau heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen op 12 en 13 mei 2020 schuldig gemaakt aan computervredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel. Dit zijn bijzonder vervelende feiten, waarmee verdachte en de medeverdachten alleen maar oog hebben gehad voor hun eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de gevolgen die dit voor de slachtoffers zou hebben. De impact van deze vorm van criminaliteit voor de slachtoffers is groot. Niet alleen lopen zij financiële schade op, ook hun vertrouwen dat zij hun geld op een veilige plek kunnen onderbrengen, is beschaamd.
Verdachte heeft in zijn woning een vuurwapen voorhanden gehad. Ook is bijpassende munitie en een geluidsdemper aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens is zeer onwenselijk in de maatschappij en kan voor gevaarlijke situaties zorgen. Het aanwezig hebben van een wapen kan namelijk leiden tot het feitelijk gebruik ervan en vormt een onaanvaardbaar risico op geweldsdelicten met dodelijke afloop of zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Het feit dat het vuurwapen doorgeladen was, in combinatie met de aanwezigheid van de geluidsdemper, acht de rechtbank strafverzwarend, omdat die omstandigheden een aanwijzing zijn dat verdachte bereid was het vuurwapen daadwerkelijk te gebruiken indien hij vond dat dat nodig zou zijn.
Persoonlijke omstandighedenUit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 22 maart 2022 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 31 januari 2025 uitspraak. Hoewel het een groot en complex dossier betreft, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 10 maanden. Zij zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen.
De straf
Gelet op de aard, de ernst en de hoeveelheid van de feiten, alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaar-delijke gevangenisstraf. Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte opleggen een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 700,- voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 700,- aan materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 12 mei 2020.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 138ab en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* € 3.500,- (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712755)
* € 50,- (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712756)
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712757, Oppo);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712758, Oppo);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712759, Apple);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 700,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 6), € 700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen en R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.