4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 4 maart 2023 is in Finland 43 kilo amfetamine, verdeeld over meerdere pakketten, aangetroffen in een woning. Op 13 pakketten, die samen 14 kilo amfetamine bevatten, is het DNA van verdachte gevonden. Naar aanleiding van deze DNA-match heeft Finland een Europees Opsporingsbevel (hierna: EOB) uitgestuurd aan Nederland. Dit EOB zag op de doorzoeking van de woning van verdachte, inbeslagname van zijn telefoon(s) en het verhoren van verdachte. De politie is vervolgens op 7 februari 2024 binnengetreden in de woning van verdachte in [plaats]. Op de zolder van de woning zijn diverse restanten van stoffen aangetroffen, die later positief zijn getest op amfetamineolie, cocaïne, een mengsel van amfetamine en cafeïne, zwavelzuur, 1-PEA en cafeïne. Verder zijn er maatbekers en centrifuges aangetroffen. Op de muur stond een recept geschreven voor het kristalliseren van amfetamineolie en dat recept kwam overeen met de aangetroffen stoffen. In de aanbouw achter de woning zijn een restant amfetamineolie, een vervuilde vacuümmachine en lege jerrycans met de geur van amfetamine gevonden. In de tuin lag een groot aantal jerrycans, waarvan in een aantal methanol is aangetoond. In een vriezer in de woning is amfetamine aangetroffen. Verder is in de garage een vuurwapen met daarin een kogelpatroon gevonden. Tot slot is in de woning 0,67 gram hennep en 470 gram hennepgruis aangetroffen.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat de in en bij zijn woning aangetroffen stoffen en goederen niet van hem zijn en dat dit drugsafval betreft. Er is driemaal een lading drugsafval bij hem afgeleverd en hij heeft wegens financiële problemen driemaal € 500,00 aangenomen om dit afval te verwerken. De resten harddrugs haalde hij uit het afval voor eigen gebruik. Verdachte heeft zich op slechts twee momenten beziggehouden met het produceren van drugs. Zo heeft hij de in de vriezer aangetroffen amfetamine zelf gemaakt, maar dat was mislukt. De amfetamine was niet te gebruiken. Verder heeft hij eenmaal pep laten drogen op zolder. De aangetroffen hennep was voor eigen gebruik en het vuurwapen, met daarin een kogelpatroon, had hij van iemand gekregen. Over de van hem afkomstige DNA-sporen op de pakketten amfetamine die in Finland in beslag zijn genomen, heeft verdachte verklaard dat hij een pallet verpakkingsmateriaal heeft gekocht van [naam]. Een deel van dit verpakkingsmateriaal heeft hij begin 2023 weggegeven aan mensen waarvan hij wist dat zij zich bezighielden met illegale feiten. Verdachte heeft de verpakkingsmaterialen met zijn blote handen aangeraakt en daarom is zijn DNA daarop aangetroffen. Hij is niet degene geweest die de amfetamine heeft verpakt of vervoerd.
Feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich heeft beziggehouden met de productie en/of het vervoer van en/of handel in amfetamine op 7 februari 2024. Uit de deels bekennende verklaring van verdachte volgt dat hij zich op twee momenten heeft beziggehouden met het produceren van amfetamine voor eigen gebruik. Dit was echter niet op 7 februari 2024. Op die dag vond de doorzoeking plaats. Verdachte was tijdens deze doorzoeking geen amfetamine aan het produceren. Deze lag immers al in de vriezer. Evenmin was dit de datum waarop de pep op zolder lag te drogen. Nu er evenmin bewijs is voor het vervoeren van of handel in amfetamine die dag, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van amfetamine door in het bezit te zijn van drugsafval. Voor de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:743) bestudeerd waarbij die vraag eveneens aan de orde was. In de casus van dat arrest ging het om het vervoeren van voorwerpen die afkomstig waren van de productie van synthetische drugs. De verdediging had betoogd dat het om afval ging dat moest worden weggegooid en dat daardoor geen sprake was van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De Hoge Raad overweegt in dit kader: “Bij het karakter van art. 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict past echter niet om daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict. Dat wordt, voor de in het onderhavige geval in het geding zijnde handelingen, ook geïllustreerd door het bestanddeel: (waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden) dat die voorwerpen “bestemd zijn tot het plegen van dat feit”. De Hoge Raad besluit met het oordeel dat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang: “
Voor zover het hof met de woorden “Degene die dergelijke materialen of voorwerpen, die kennelijk gebruikt zijn bij de productie van verdovende middelen, voorhanden heeft, (...)” tot uitdrukking heeft gebracht dat ook van strafbare bevorderingshandelingen sprake is nadat de productie van de verdovende middelen reeds was voltooid, getuigt zijn oordeel gelet op het vorenstaande van een onjuiste rechtsopvatting.
Voor zover het hof niet van een reeds voltooid delict is uitgegaan en in zoverre het voorgaande dus niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu uit de gehanteerde bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van die materialen ernstige reden had te vermoeden dat die “bestemd” waren voor (de voortgang van) het productieproces van de synthetische drugs.”
Terugkerend naar de huidige casus stelt de rechtbank vast dat – anders dan in de casus van genoemd arrest – niet direct sprake is van voorwerpen en stoffen die als afval zijn te kwalificeren. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij met de restanten van de chemische stoffen tussen het drugsafval heeft geprobeerd om zelf amfetamine te maken. Daarnaast zijn de maatbekers, centrifuges, vacuümmachine en jerrycans geschikt voor hergebruik. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat in deze zaak wel degelijk sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 13 juni 2024, pagina 38, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886;
- het geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 mei 2024, pagina 149, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 21 maart 2024, pagina 154, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] van 23 februari 2024, pagina 219, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886.
Feit 6
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte, al dan niet samen met anderen, opzettelijk amfetamine heeft uitgevoerd of voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die als bijlage bij het EOB zijn gevoegd. Het Finse strafdossier is echter niet aan het dossier toegevoegd, waardoor er onvoldoende informatie is over de invoer in Finland van de partij amfetamine. Uit het dossier volgt nu enkel dat op 13 van de door de Finse politie in beslag genomen pakketten amfetamine (in totaal 14,178 kilo) het DNA van verdachte is aangetroffen. Aan de stukken ontbreekt bijvoorbeeld informatie over de Finse verdachten, de door hen afgelegde verklaringen en andere relevante onderzoeksbevindingen. Het enkele aantreffen van het DNA van verdachte op de pakketten, zonder verdere context van de Finse strafzaak, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de uitvoer van deze amfetamine te komen. Wel blijkt hier naar het oordeel van de rechtbank uit dat verdachte de pakketten met amfetamine op enig moment voorhanden heeft gehad. De verklaring van verdachte dat hij enkel het lege verpakkingsmateriaal heeft aangeraakt, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de vele pakketten en de locatie waar het DNA-materiaal van verdachte werd aangetroffen op de pakketten, waaronder ook op de buitenkant van een pakket in vershoudfolie. Het is niet aannemelijk dat dit DNA afkomstig is van het vastpakken van een rol vershoudfolie, zoals verdachte stelt. Verder bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de betrokkenheid van anderen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2023 tot en met 4 maart 2023 in Nederland 14,178 kilo amfetamine voorhanden heeft gehad. Zij zal verdachte van het overige vrijspreken.