ECLI:NL:RBZWB:2025:505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-043764-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereiding van opzettelijk bereiden en vervaardigen van amfetamine en andere drugsgerelateerde feiten

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verschillende druggerelateerde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van het opzettelijk bereiden en vervaardigen van amfetamine, het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne en hennep, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De feiten vonden plaats op 7 februari 2024, waarbij de verdachte in zijn woning in Bergen op Zoom werd betrapt met aanzienlijke hoeveelheden drugs en materialen die gebruikt konden worden voor de productie van amfetamine. De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail beoordeeld, waarbij de verdachte op verschillende punten werd vrijgesproken, maar op andere punten werd hij wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn eerdere strafblad. De uitspraak benadrukt de schadelijke effecten van drugs op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-043764-24
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. M.V. de Nooijer, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd, eerst op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en ter zitting overeenkomstig artikel 313 Sv. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 februari 2024:
feit 1:zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van en handel in amfetamine;
feit 2:de productie van en handel in amfetamine heeft voorbereid, dan wel bevorderd;
feit 3:in het bezit was van amfetamine en cocaïne;
feit 4:in het bezit was van hennep;
feit 5:in het bezit was van een vuurwapen en munitie;
en dat verdachte in de periode van 1 januari 2023 tot en met 4 maart 2023:
feit 6:43 kilo amfetamine van Nederland naar Finland heeft gebracht, danwel zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van en handel in amfetamine, danwel in het bezit is geweest van die amfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten zoals tenlastegelegd heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 2 en 6. Ten aanzien van feit 1 kan de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring komen voor het bereiden en verwerken van amfetamine. Ten aanzien van feit 3 kan het aanwezig hebben van een restant amfetamine en cocaïne worden bewezen. Voor wat betreft de feiten 4 en 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 4 maart 2023 is in Finland 43 kilo amfetamine, verdeeld over meerdere pakketten, aangetroffen in een woning. Op 13 pakketten, die samen 14 kilo amfetamine bevatten, is het DNA van verdachte gevonden. Naar aanleiding van deze DNA-match heeft Finland een Europees Opsporingsbevel (hierna: EOB) uitgestuurd aan Nederland. Dit EOB zag op de doorzoeking van de woning van verdachte, inbeslagname van zijn telefoon(s) en het verhoren van verdachte. De politie is vervolgens op 7 februari 2024 binnengetreden in de woning van verdachte in [plaats]. Op de zolder van de woning zijn diverse restanten van stoffen aangetroffen, die later positief zijn getest op amfetamineolie, cocaïne, een mengsel van amfetamine en cafeïne, zwavelzuur, 1-PEA en cafeïne. Verder zijn er maatbekers en centrifuges aangetroffen. Op de muur stond een recept geschreven voor het kristalliseren van amfetamineolie en dat recept kwam overeen met de aangetroffen stoffen. In de aanbouw achter de woning zijn een restant amfetamineolie, een vervuilde vacuümmachine en lege jerrycans met de geur van amfetamine gevonden. In de tuin lag een groot aantal jerrycans, waarvan in een aantal methanol is aangetoond. In een vriezer in de woning is amfetamine aangetroffen. Verder is in de garage een vuurwapen met daarin een kogelpatroon gevonden. Tot slot is in de woning 0,67 gram hennep en 470 gram hennepgruis aangetroffen.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat de in en bij zijn woning aangetroffen stoffen en goederen niet van hem zijn en dat dit drugsafval betreft. Er is driemaal een lading drugsafval bij hem afgeleverd en hij heeft wegens financiële problemen driemaal € 500,00 aangenomen om dit afval te verwerken. De resten harddrugs haalde hij uit het afval voor eigen gebruik. Verdachte heeft zich op slechts twee momenten beziggehouden met het produceren van drugs. Zo heeft hij de in de vriezer aangetroffen amfetamine zelf gemaakt, maar dat was mislukt. De amfetamine was niet te gebruiken. Verder heeft hij eenmaal pep laten drogen op zolder. De aangetroffen hennep was voor eigen gebruik en het vuurwapen, met daarin een kogelpatroon, had hij van iemand gekregen. Over de van hem afkomstige DNA-sporen op de pakketten amfetamine die in Finland in beslag zijn genomen, heeft verdachte verklaard dat hij een pallet verpakkingsmateriaal heeft gekocht van [naam]. Een deel van dit verpakkingsmateriaal heeft hij begin 2023 weggegeven aan mensen waarvan hij wist dat zij zich bezighielden met illegale feiten. Verdachte heeft de verpakkingsmaterialen met zijn blote handen aangeraakt en daarom is zijn DNA daarop aangetroffen. Hij is niet degene geweest die de amfetamine heeft verpakt of vervoerd.
Feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich heeft beziggehouden met de productie en/of het vervoer van en/of handel in amfetamine op 7 februari 2024. Uit de deels bekennende verklaring van verdachte volgt dat hij zich op twee momenten heeft beziggehouden met het produceren van amfetamine voor eigen gebruik. Dit was echter niet op 7 februari 2024. Op die dag vond de doorzoeking plaats. Verdachte was tijdens deze doorzoeking geen amfetamine aan het produceren. Deze lag immers al in de vriezer. Evenmin was dit de datum waarop de pep op zolder lag te drogen. Nu er evenmin bewijs is voor het vervoeren van of handel in amfetamine die dag, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van amfetamine door in het bezit te zijn van drugsafval. Voor de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:743) bestudeerd waarbij die vraag eveneens aan de orde was. In de casus van dat arrest ging het om het vervoeren van voorwerpen die afkomstig waren van de productie van synthetische drugs. De verdediging had betoogd dat het om afval ging dat moest worden weggegooid en dat daardoor geen sprake was van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De Hoge Raad overweegt in dit kader: “
Bij het karakter van art. 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict past echter niet om daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict. Dat wordt, voor de in het onderhavige geval in het geding zijnde handelingen, ook geïllustreerd door het bestanddeel: (waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden) dat die voorwerpen “bestemd zijn tot het plegen van dat feit”.
De Hoge Raad besluit met het oordeel dat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang: “
Voor zover het hof met de woorden “Degene die dergelijke materialen of voorwerpen, die kennelijk gebruikt zijn bij de productie van verdovende middelen, voorhanden heeft, (...)” tot uitdrukking heeft gebracht dat ook van strafbare bevorderingshandelingen sprake is nadat de productie van de verdovende middelen reeds was voltooid, getuigt zijn oordeel gelet op het vorenstaande van een onjuiste rechtsopvatting.
Voor zover het hof niet van een reeds voltooid delict is uitgegaan en in zoverre het voorgaande dus niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu uit de gehanteerde bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van die materialen ernstige reden had te vermoeden dat die “bestemd” waren voor (de voortgang van) het productieproces van de synthetische drugs.”
Terugkerend naar de huidige casus stelt de rechtbank vast dat – anders dan in de casus van genoemd arrest – niet direct sprake is van voorwerpen en stoffen die als afval zijn te kwalificeren. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij met de restanten van de chemische stoffen tussen het drugsafval heeft geprobeerd om zelf amfetamine te maken. Daarnaast zijn de maatbekers, centrifuges, vacuümmachine en jerrycans geschikt voor hergebruik. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat in deze zaak wel degelijk sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 13 juni 2024, pagina 38, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886;
- het geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 mei 2024, pagina 149, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 21 maart 2024, pagina 154, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] van 23 februari 2024, pagina 219, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024031886.
Feit 6
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte, al dan niet samen met anderen, opzettelijk amfetamine heeft uitgevoerd of voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die als bijlage bij het EOB zijn gevoegd. Het Finse strafdossier is echter niet aan het dossier toegevoegd, waardoor er onvoldoende informatie is over de invoer in Finland van de partij amfetamine. Uit het dossier volgt nu enkel dat op 13 van de door de Finse politie in beslag genomen pakketten amfetamine (in totaal 14,178 kilo) het DNA van verdachte is aangetroffen. Aan de stukken ontbreekt bijvoorbeeld informatie over de Finse verdachten, de door hen afgelegde verklaringen en andere relevante onderzoeksbevindingen. Het enkele aantreffen van het DNA van verdachte op de pakketten, zonder verdere context van de Finse strafzaak, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de uitvoer van deze amfetamine te komen. Wel blijkt hier naar het oordeel van de rechtbank uit dat verdachte de pakketten met amfetamine op enig moment voorhanden heeft gehad. De verklaring van verdachte dat hij enkel het lege verpakkingsmateriaal heeft aangeraakt, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de vele pakketten en de locatie waar het DNA-materiaal van verdachte werd aangetroffen op de pakketten, waaronder ook op de buitenkant van een pakket in vershoudfolie. Het is niet aannemelijk dat dit DNA afkomstig is van het vastpakken van een rol vershoudfolie, zoals verdachte stelt. Verder bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de betrokkenheid van anderen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2023 tot en met 4 maart 2023 in Nederland 14,178 kilo amfetamine voorhanden heeft gehad. Zij zal verdachte van het overige vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, te weten
- het opzettelijk bereiden en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- jerrycans en centrifuges en een vacuüm sealmachine voorhanden te hebben en
- maatbekers voorhanden te hebben en
- coffeïne en 1-PEA en methanol en (verdund) zwavelzuur voorhanden te hebben;
feit 3
op 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad amfetamine en cocaïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
op 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,67 gram hennep en 470,51 gram hennep(gruis), zijnde hennep als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 5
op 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk MF, type Policeman, kaliber 6.35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en 1 centraalvuur kogelpatroon (merk Fabrique National, kaliber 6,35 mm Browning) zijnde munitie voorhanden heeft gehad;
feit 6
in de periode van 01 januari 2023 tot en met 04 maart 2023 in Nederland voorhanden heeft gehad 14,178 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Hij heeft bij zijn eis rekening gehouden met het strafblad van verdachte, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in zijn woning amfetamine, cocaïne en hennep voorhanden gehad. Daarnaast waren in de woning stoffen en materialen aanwezig geschikt voor het bereiden en vervaardigen van amfetamine en had verdachte een geladen vuurwapen voorhanden. Ook heeft verdachte eerder een grote hoeveelheid amfetamine voorhanden gehad, die later in Finland is aangetroffen. Het is algemeen bekend dat drugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daar komt bij dat verdachte de genoemde goederen en stoffen aanwezig had in een woning waar op dat moment ook jonge kinderen woonden. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Verdachte heeft in deze keten een rol gehad en zich kennelijk niet bekommerd om de risico’s en de gevolgen van zijn handelen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en justitie voor soortgelijke feiten in zowel Nederland als België.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 26 september 2024 en 11 december 2024. De reclassering constateert problemen op alle leefgebieden. Verdachte beschikt naar aanleiding van onderhavige feiten niet meer over huisvesting en zijn partner en kinderen verblijven in een moeder-kind huis. Bij verdachte is al sinds zijn jeugd sprake van verslavingsproblematiek en psychosociale problematiek. Uit verdiepingsonderzoek is naar voren gekomen dat een langdurige behandeling in een forensische verslavingskliniek noodzakelijk is om deze problematiek aan te pakken en om structurele verandering te bewerkstelligen. Daarnaast dient nader onderzoek te worden verricht naar ADHD en persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering schat het risico op onttrekken aan voorwaarden, evenals het risico op recidive, in als hoog en is daarom van mening dat een klinische behandeling plaats dient te vinden in een forensische kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Het delictgedrag van verdachte komt voort uit een pro-criminele houding en hij is door de jaren heen niet-ontvankelijk gebleken voor begeleiding, behandeling en andere interventies. Verdachte lijkt inmiddels in te zien dat hij zijn problemen structureel moet gaan aanpakken en hier hulp bij nodig heeft. Nu hij er tegenop ziet om trauma’s uit zijn verleden aan te pakken, acht de reclassering de kans op het afbreken van een traject groot. Zij adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat in onderhavige zaak sprake is van een combinatie van (hard)drugs en een (schietklaar) vuurwapen. De rechtbank ziet geen reden voor een voorwaardelijk strafdeel. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Dit is een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Opheffen bevel schorsing voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd op ernstige bezwaren ten aanzien van de feiten 2, 3 en 5. Het zwaartepunt wat betreft de strafoplegging in onderhavige zaak is echter op feit 6, het aanwezig hebben van 14 kilo amfetamine, komen te liggen. De rechtbank zal het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook met onmiddellijke ingang opheffen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 46, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te
bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan
hij weet dat zij bestemd zijn tot het
plegen van dat feit;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 6:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.
Mr. Schnitzler-Strijbos en mr. Van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Artikel art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet) ( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling bestemd voor het kristalliseren van amfetamine base (olie) naar amfetamine sulfaat (pasta), althans voor het
bewerken/bereiden/vervaardigen van amfetamine, voorhanden te hebben en/of
- een of meerdere jerrycans en/of een of meerdere centrifuges en/of een vacuüm sealmachine voorhanden te hebben en/of
- een of meerdere maatbekers, in ieder geval (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden te hebben en/of
- coffeïne en/of 1-PEA en/of methanol en/of (verdund) zwavelzuur, in ieder geval (een) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden te hebben;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet)
3
hij op of omstreeks 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad amfetamine en cocaïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
4
hij op of omstreeks 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,67 gram hennep en/of 470,51 gram hennep(gruis), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet)
5
hij op of omstreeks 7 februari 2024 te [plaats], gemeente Bergen op Zoom een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk MF, type Policeman, kaliber 6.35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of 1 centraalvuur kogelpatroon (merk Fabrique National, kaliber 6,35 mm Browning) zijnde munitie voorhanden heeft gehad
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
6
hij in of omstreeks de periode 01 januari 2023 tot en met 04 maart 2023 te [plaats], althans in Nederland en/of Turku, althans in Finland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt,
vervoerd en/of heeft vervaardigd, althans voorhanden heeft gehad, 43,049 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)