4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Deelname aan criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en/of de medeverdachten in de periode 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 zich een aantal malen hebben beziggehouden met het plegen van verschillende strafbare feiten, te weten het medeplegen van oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachten op bepaalde momenten in wisselende verbanden met elkaar hebben samengewerkt, maar de bewijsmiddelen leveren - ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat er tussen de verdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur als hiervoor bedoeld heeft bestaan. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende informatie. Zo komt niet naar voren dat onderling gezamenlijke regels golden dan wel dat afspraken waren gemaakt over de onderlinge verdeling van werkzaamheden of activiteiten van deelnemers met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ook ontbreken voldoende aanwijzingen voor een gezamenlijke besluitvorming. Verder weegt mee dat uit het dossier blijkt dat de verdachten zich (ook) los van elkaar bezig hielden met soortgelijke criminele activiteiten. Daarbij komt dat uit het dossier onvoldoende is gebleken van een aanwijsbare leider die opdrachten of aansturing geeft aan de andere deelnemers binnen het samenwerkingsverband. De vraag van [medeverdachte 3] aan verdachte om een Snapchataccount aan te maken, is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten, maakt nog niet dat hij daardoor deel uitmaakt van een criminele organisatie.
Het voorgaande betekent dat niet is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en dat derhalve niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten de ten laste gelegde feiten in sommige gevallen alleen hebben gepleegd, maar soms ook echt gezamenlijk hebben opgetrokken. De rechtbank zal per feit beoordelen of er sprake is van medeplegen.
Feit 3 Oplichting money mules
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 tezamen en vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 1] (zaak 3A), [benadeelde 9] (zaak 3B), [benadeelde 3] (zaak 3C) en [benadeelde 2] (zaak 4A).
[benadeelde 3]
Uit het dossier komt naar voren dat [benadeelde 3] uiteindelijk door haar broer [benadeelde 9] is bewogen om haar bankpas, pincode en inloggegevens voor haar internetbankieromgeving af te staan. Hier heeft verdachte geen direct aandeel in gehad, wat betekent dat hij hiervoor (partieel) zal worden vrijgesproken.
[benadeelde 1] , [benadeelde 9] en [benadeelde 2]
Deze aangevers kwamen via promofilmpjes van influencers op Snapchat, waarin werd aangegeven dat men snel en eenvoudig veel geld kon verdienen, in contact met accounts zoals [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . Via een zogeheten pitch werden de personen overtuigd om hun bankpas en inloggegevens af te staan, waarna zij, volgens de pitch, duizenden euro’s per maand konden verdienen door sponsorgelden op hun rekening te laten storten. Het geld dat hen in het vooruitzicht was gesteld, hebben de aangevers niet ontvangen. Evenmin hebben zij hun bankpas teruggekregen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in relatie tot de aangevers.
Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326 lid 1 Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is volgens vaste jurisprudentie in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer - gelet op de alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. In verband hiermee verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1814), gewezen in een zaak die qua modus operandi en maatschappelijke context overeenkomt met de onderhavige casuïstiek. Het oplichtingsmiddel: samenweefsel van verdichtsels
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij de ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Gelet op de resultaten van het onderzoek ‘Michigan” staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is geweest van een dergelijk samenweefsel van verdichtsels. Dit bestond onder meer uit de mededelingen dat ‘snel geld verdiend kon worden door afgifte van de bankpas, pincode en inloggegevens van de internetbankieromgeving van de aangevers, waarna de aangevers duizenden euro’s per maand zouden kunnen “verdienen” na ontvangst van sponsorgelden. Er werd daarbij de schijn opgehouden dat het voor legale werkzaamheden was. Er werden advertenties geplaatst, er werden voorbereide pitches gebruikt om twijfelende mensen over te halen en er werden verschillende influencers ingeschakeld om de geloofwaardigheid van het verhaal kracht bij te zetten en het bereik van de advertenties te vergroten.
Voor bewezenverklaring van oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is onder meer vereist dat iemand
doorhet oplichtingsmiddel (hier: het samenweefsel van verdichtsels) is bewogen tot, in deze zaak, het ter beschikking stellen van de bankpas met pincode en de inloggegevens van de internetbankieromgeving.
De in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid
Als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat meestal ook. De rechtbank is van oordeel dat de aangevers de voorstelling van zaken te gemakkelijk voor lief hebben genomen en, om hun moverende redenen, niet of onvoldoende verder doorgevraagd.
De aangevers zijn via Snapchat door een anoniem account benaderd of hebben daar gereageerd op een advertentie, en kregen de belofte voorgeschoteld dat er snel en (vergeleken met in het maatschappelijk verkeer) ongebruikelijk veel geld verdiend kon worden. Daarbij is hen gevraagd hun bankpas, pincode en inloggegevens van internetbankieren af te staan aan een volstrekt onbekend iemand, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat daar uiterst zorgvuldig en vertrouwelijk mee om moet worden gegaan in verband met de fraudegevoeligheid van het verstrekken van dergelijke gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank hadden die feiten en omstandigheden minstens alarmbellen moeten laten afgaan en had men er in die situatie van uit moeten gaan dat de hele gang van zaken geen zuivere koffie was.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aangevers door het samenweefsel van verdichtsels weliswaar zijn bewogen tot afgifte van hun bankpas, pincode en inloggegevens van hun internetbankieromgeving, van oplichting geen sprake kan zijn, nu de aangevers de hen geschetste onjuiste voorstelling van zaken hadden moeten doorzien. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichtingen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank zal hierna per zaakdossier beoordelen er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van de bankpas, de pincode en de inloggegevens voor de internetbankieromgeving van voornoemde personen, met de bedoeling om daar strafbare feiten mee te plegen.
Feit 2 (bankhelpdeskfraude), feit 3 subsidiair (voorhanden hebben gegevens bankpasgevers), feit 4 (computervredebreuk), feit 5 (WhatsApp-/vriend in nood fraude) en feit 6 (diefstal door middel van valste sleutel)
Modus operandi bankhelpdeskfraude
Vanaf het tweede kwartaal 2020 tot begin 2021 is bij de politie een aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. In de verschillende aangiftes komt naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun bankpas en pincode afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen en/of aankopen te doen: de slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. In meerdere gevallen werden de slachtoffers overtuigd om geldbedragen over te schrijven van hun spaarrekeningen naar lopende rekeningen en die bedragen werden overgeboekt naar wat door de bankmedewerker een “kluisrekening” of “depositorekening” werd genoemd. Deze rekening was in feite een rekening van een money mule, die via een promotiefilmpje van een influencer op Snapchat in contact was gekomen met Snapchatsaccounts als “ [gebruikersnaam 3] ”, “ [gebruikersnaam 2] ” en/of “ [gebruikersnaam 4] ”. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verantwoordelijk was voor voornoemde accounts. In het promofilmpje van de influencer werd gevraagd wie zijn bankrekening beschikbaar wil stellen. Diegene die zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen kwam in gesprek met voornoemde accounts en kregen vervolgens een pitch te zien, waarbij duidelijk werd gemaakt dat hij of zij 25 tot 40% zou krijgen van het bedrag wat overgemaakt zou worden naar zijn of haar rekening. Vaak kregen ze helemaal niets en verloren zij ook hun eigen spaargeld. Op deze manier kreeg uiteindelijk een loopjongen/pinner de beschikking over de pinpas en de inloggegevens van deze money mules. De loopjongens/pinners haalden na een seintje van een ander groepslid direct het geld uit de muur met de bankpas. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Medeplegen oplichtingen?
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de in de tenlastelegging genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Er is geen bewijs dat verdachte de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht: niet kan worden vastgesteld dat hij degene was die de aangevers belde. De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichtingen betrokken was.
Bij deze vorm van oplichting gaat de rechtbank ervan uit dat er een zekere vorm van organisatie noodzakelijk is waarbij verschillende mensen betrokken zijn en eenieder een bepaalde rol vervult. De in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. Het bellen en op andere wijze communiceren met de slachtoffers, en het ophalen van bankpassen, zijn handelingen die planning en afstemming vereisen. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken over bankrekeningen en bankpassen van money mules en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Vanaf het moment dat er contact wordt gelegd met de slachtoffers, is snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het toegang krijgen tot de bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van hun rekening naar de bankrekeningen van money mules en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd. Ook het wegsluizen van het geld, onder andere door middel van computervredebreuk, is daarmee een onlosmakelijke schakel in het geheel, waarvoor een nauwe en bewuste samenwerking is vereist.
Van het betalen en aanvragen van promofilmpjes door influencers tot degene die uiteindelijk het geld pint, al deze handelingen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Uit de foto’s, video’s en de aangetroffen (screenshots van) appberichten blijkt dat deze planning, samenwerking en afstemming ook daadwerkelijk plaatsvonden. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat, wanneer er in een zaaksdossier betrokkenheid van verdachte kan worden vastgesteld bij één of meerdere van de onlosmakelijke schakels in het geheel, ervan wordt uitgegaan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Betrokkenheid verdachten
Op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier stelt de rechtbank het volgende vast:
Zaak 3A [benadeelde 1] (diefstal door middel van valse sleutel)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde 1] filmpjes zag op een account op Snapchat waarbij er makkelijk geld kon worden verdiend. Zij nam contact op met de gebruiker “ [gebruikersnaam 2] ” en kreeg vervolgens de pitch te horen. Ze zou met het afgeven van haar bankpas en pincode 2000 tot 3000 euro kunnen verdienen. Zij heeft vervolgens op 11 mei 2020 haar pas, pincode en inloggegevens voor internetbankieren afgegeven aan een jongen die aangaf dat hij was gestuurd door [gebruikersnaam 2] . Zij kreeg vervolgens een bericht van [gebruikersnaam 2] dat zij een aantal dagen geen gebruik kon maken van haar internetbankieren. [benadeelde 1] kreeg op 12 mei 2020 het bericht dat er € 777,- is overgeboekt van haar spaarrekening naar haar betaalrekening. Ook kreeg ze een melding dat de pinlimiet van haar betaalrekening was verhoogd en diezelfde middag is er rond 18:51 uur bij een pinautomaat aan het Stadhuis-plein 6 te Rotterdam € 770,- euro van haar rekening opgenomen. Toen zij vervolgens haar bankpas terugvroeg, zou ze die alleen maar terugkrijgen als ze een rekening zou openen bij de [bank 2] , hetgeen [benadeelde 1] heeft geweigerd.
Uit de aangifte van de [bank 1] met betrekking tot [benadeelde 1] blijkt dat er is gepoogd om een bedrag van € 10.700,- over te boeken van Onderneming [benadeelde 4] . Nu er verder geen onderzoek is verricht naar deze transactie zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de onder feit 4 ten laste gelegde computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 4] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder het volgende. Op 11 mei 2020 zijn twee nieuwe toestellen gekoppeld aan de internetbankieromgeving van [benadeelde 1] . Deze toestellen werden gekoppeld vanaf het IP-adres van de toenmalige woning van [medeverdachte 3] , die bij de rechter-commissaris ook heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de oplichting vanaf het Snapchataccount “ [gebruikersnaam 2] ”. Op 11 mei 2020 om 19:41 werd geprobeerd de paslimiet van de betaalrekening van [benadeelde 1] te verhogen naar € 10.000,-. Dit verzoek werd echter afgewezen, omdat er reeds een aanvraag voor het verhogen van de pinlimiet was goedgekeurd vanaf een device wat was gekoppeld vanaf de woning van [verdachte] . Vanaf dat IP-adres is op 11 mei 2020 en 12 mei 2020 meermalen ingelogd op de [bank 1] App op naam van [benadeelde 1] . Op de iPhone 11 die onder [verdachte] in beslag is genomen zijn ook een aantal foto’s aangetroffen waarop te zien was dat er was ingelogd in de [bank 1] App op naam van [benadeelde 1] . Deze foto’s zijn aangemaakt 18 seconden na het inloggen in de bankomgeving van [benadeelde 1] op 12 mei 2020. De pintransacties zijn verricht bij een pinautomaat, gelegen op ca. 750 meter van de woning van [verdachte] .
Vanaf 13 mei 2020 wordt er ingelogd met een IP adres wat toebehoort aan het [hotel] in Rotterdam, waar verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op dat moment samen verblijven. In de iPhone XR van [medeverdachte 2] zijn meerdere video’s en foto’s gemaakt waaruit blijkt dat zij ook daadwerkelijk samen waren op dat moment en dat er laptops en bankpassen op het bed lagen. Ook is er met de iPhone XR van [medeverdachte 2] een foto gemaakt waarbij [medeverdachte 4] een grote stapel bankbiljetten aan zijn oor houdt. Op 13 mei 2020 stuurt [medeverdachte 4] meerdere berichten dat hij in een hotel aan het werk is samen met verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Op basis hiervan heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet alleen maar samen aan het chillen waren, maar ook betrokken waren bij de oplichtingen zoals ten laste gelegd.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkrijgen/ voorhanden hebben van de bankgegevens, bestemd tot het plegen van een misdrijf, en het medeplegen van de diefstal door middel van een valse sleutel ten aanzien van [benadeelde 1] (feit 3 subsidiair en feit 6).
Zaak 3B [benadeelde 10] (WhatsApp-fraude)
Op 14 mei 2020 is [benadeelde 10] benaderd door een persoon die zich uitgaf als haar dochter. Zij zou een nieuw telefoonnummer hebben en in geldnood zitten. Zij werd door de oplichter overgehaald om € 3.500,- over te maken naar [rekeningnummer 1] ten name van money mule [benadeelde 11] . Hij was op 12 mei 2020 in contact gekomen met “ [gebruikersnaam 3] ” die hem had toegezegd dat hij een beloning zou krijgen als hij via sponsoren geld op zijn rekening zou laten storten. Nadat [benadeelde 11] hiermee heeft ingestemd is diezelfde avond zijn bankpas van rekening [rekeningnummer 1] opgehaald in zijn woonplaats [plaats] . Zijn pincode en inloggegevens heeft hij doorgegeven via Snapchat aan [gebruikersnaam 3] . Op 14 mei 2020 zag hij rond 16.30 uur een bedrag van € 3.500,-, afkomstig van [benadeelde 10] ( [benadeelde 10] ) binnenkomen op zijn rekening. Deze overboeking is uiteindelijk tegengehouden door de [bank 1] omdat dit werd gemarkeerd als vermoedelijk frauduleus.
[medeverdachte 3] heeft aangegeven dat hij verantwoordelijk was voor de fraude met voornoemd Snapchataccount.
Verder is gebleken dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ten tijde van het verkrijgen van de bankpas van [benadeelde 11] , namelijk op 12 en 13 mei 2020 samen verbleven in het [hotel] in Rotterdam . Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet alleen maar samen aan het chillen waren, maar ook betrokken waren bij de oplichtingen zoals ten laste gelegd.
In de telefoon van [verdachte] is het telefoonnummer van [benadeelde 11] opgeslagen met de afbeelding van een leeuw, gelijkend op die van de [bank 1] . Ook zijn er meerdere WhatsAppgesprekken aangetroffen die zien op vriend in noodfraude. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat op 14 en 15 mei 2020 15 keer is ingelogd in de bankomgeving van [benadeelde 9] vanaf het IP-adres van de woning van [verdachte] . Het eerste inlogmoment is vier minuten nadat aangeefster [benadeelde 10] het geld had overgemaakt op de rekening van [benadeelde 9] .
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkrijgen/ voorhanden hebben van de bankgegevens, bestemd tot het plegen van een misdrijf, en het medeplegen van de computervredebreuk (feit 3 subsidiair en feit 4) door in te loggen op de bankomgeving van [benadeelde 11] , alsmede het medeplegen van oplichting ten aanzien van [benadeelde 10] (feit 5).
Zaak 3C [benadeelde 6] (bankhelpdeskfraude)
Op basis van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een rol hebben gespeeld bij deze bankhelpdeskfraude. Op basis van het dossier stelt de rechtbank geen betrokkenheid van verdachte vast bij dit zaakdossier, wat betekent dat hij partieel zal worden vrijgesproken ten aanzien van feit 3 (oplichting van [benadeelde 6] ) en feit 4 (computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 3] ).
Zaak 4A [benadeelde 7] en/of [B.V. 1] . en/of [B.V. 2] (bankhelpdeskfraude)
Op 5 december 2020 werden [B.V. 1] en [B.V. 2] voor een bedrag van € 47.809,87 opgelicht volgens voornoemde modus operandi. Een vrouw die zich voordeed als bankmedewerkster gaf aan dat er vanuit Ghana was geprobeerd om geld van de zakelijke rekening af te schrijven. [benadeelde 7] heeft vervolgens op aanraden van de nepbankmede-werkster voornoemd bedrag overgemaakt vanaf zijn twee zakelijke [bank 3] -bankrekeningen ( [B.V. 1] . en [B.V. 2] ) naar vijf bankrekeningen. Deze bankrekeningen betroffen onder andere de volgende:
NL21 [rekeningnummer 2] t.n.v. [benadeelde 8]
NL32 [rekeningnummer 3] t.n.v. [benadeelde 2]
Naar aanleiding van deze oplichting heeft de [bank 1] een onderzoek ingesteld en heeft in dat kader contact gehad met [benadeelde 2] . [benadeelde 2] gaf aan dat hij via Snapchat in contact is gekomen met een persoon die zich “ [gebruikersnaam 3] ” noemde. [medeverdachte 3] , die voor deze oplichting reeds is veroordeeld door de rechtbank Den Haag, heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor dit account. [benadeelde 2] kreeg de pitch te zien en zou 45% van het bedrag wat op zijn rekening gestort zou worden voor zichzelf mogen houden.
Op 5 december 2020 om 17.45 uur werd vanaf de rekening van [B.V. 1] . € 9.801,33 overgeboekt naar de rekening van [benadeelde 2] . Om 18.04 uur diezelfde dag werd vanaf de rekening van [benadeelde 2] € 9.799,- doorgeboekt naar een andere rekening van [benadeelde 2] . Vanaf die rekening werd vervolgens tussen 18.13 uur en 18.17 uur het hele bedrag in vier pintransacties opgenomen bij een geldautomaat te Arnhem. Uit de inloggegevens op de bankrekening van [benadeelde 2] is gebleken dat er op 6 december 2020 om 01.05 uur en om 01.14 uur werd ingelogd vanaf het IP adres wat was gekoppeld aan het adres van [medeverdachte 2] .
In de iPhone 12 van [medeverdachte 3] zijn op 5 december 2020 screenshots aangemaakt waarin een Snapchatgesprek te zien is met Raied. Op die screenshots is een afbeelding te zien waarop een bijschrijving is te zien van € 9.801,33 van [B.V. 1] . Daarnaast is er met de telefoon op 6 december 2020 een videobestand aangemaakt waarin de bankomgeving van [benadeelde 2] te zien is.
In het geval van [benadeelde 8] is het bij een poging tot geldopname gebleven. Op zijn rekening werd op 5 december om 17.51 uur € 8.604,55 bijgeschreven vanaf de rekening van [B.V. 1] . [benadeelde 8] heeft op 11 december 2020 aangifte gedaan van het verlies van zijn tas met pinpas en een briefje met de pincode. Nadat hij op 5 december 2020 voornoemde overschrijving zag, heeft hij via de bank zijn rekening laten blokkeren.
In de iPhone 11 van [verdachte] zijn afbeeldingen aangetroffen waarop de bankomgevingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 8] zichtbaar waren.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkrijgen/voorhanden hebben van de bankgegevens van [benadeelde 2] , bestemd tot het plegen van een misdrijf (feit 3 subsidiair), medeplegen van computervredebreuk waarbij is ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 2] en [benadeelde 8] (feit 4), alsmede het medeplegen van oplichting ten aanzien van [benadeelde 7] (feit 2).
Zaak 9 [benadeelde 12] en [benadeelde 13] (WhatsApp-fraude)
De heer [benadeelde 13] is op 22 maart 2021 opgelicht via WhatsApp. Hij ontving appjes van iemand die zich voordeed als zijn dochter. Op verzoek van die persoon heeft hij onder meer € 2.150,- overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [benadeelde 14] .
Dhr. [benadeelde 12] geeft aan dat zijn moeder op 23 maart 2021 is benaderd door iemand die zich voordeed als zijn broer, die € 2.050,- nodig had, zogenaamd om rekeningen te betalen. De moeder heeft aan aangever [benadeelde 12] gevraagd of hij dat bedrag wilde overmaken omdat zij onvoldoende saldo op haar rekening had. [benadeelde 12] maakte het bedrag over naar de rekening van [benadeelde 14] .
[benadeelde 14] heeft op 4 april 2021 aangifte gedaan van fraude toen hij zag dat voornoemde bedragen op 23 maart 2021 op zijn rekening werden bijgeschreven en kort daarna contant zijn opgenomen bij een pinautomaat te Rotterdam . Ook is er € 185,- van zijn eigen geld opgenomen bij de pinautomaat. [benadeelde 14] zag daarna dat zijn kaarthouder uit zijn tas was verdwenen. Naast zijn pinpas, zat daar ook een briefje in met de inloggegevens van zijn internetbankieromgeving en zijn pincode.
Op een zwarte iPhone 11 die bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] in beslag is genomen, werden screenshots aangetroffen met de bankpas van rekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [benadeelde 14] , alsmede screenshots van de internetbankieromgeving van [benadeelde 14] waarop te zien was dat het bedrag van aangever [benadeelde 13] op de rekening was bijgeschreven.
Verder zijn er op de iPhone video’s aangetroffen waarop voornoemde bankpas te zien is, alsmede een grote stapel biljetten van € 50,- en een video waarop te zien is dat is ingelogd op de internetbankieromgeving van [benadeelde 14] . Deze video had als aanmaakdatum 23 maart 2021 te 14:13 uur.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van computervredebreuk waarbij is ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 14] (feit 4), alsmede het medeplegen van oplichting ten aanzien van [benadeelde 13] en [benadeelde 12] (feit 5) en het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel ten aanzien van [benadeelde 14] (feit 6).
Feit 7
De verdachte wordt primair ten laste gelegd dat hij -kort gezegd- in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 maart 2021 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) meerdere geldbedragen heeft witgewassen en subsidiair dat hij deze geldbedragen eenvoudig heeft witgewassen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van meerdere geldbedragen. Voor het witgewassen geld zijn grondmisdrijven aan te wijzen, namelijk de in dit vonnis bewezen geachte oplichtingen in de vorm van bankhelpdeskfraude ( [benadeelde 7] en/of [B.V. 1] . en/of [B.V. 2] ) en oplichtingen in de vorm van WhatsApp-fraude ( [benadeelde 13] en [benadeelde 12] ) betreffende de volgende geldbedragen:
- € 39.390,- [benadeelde 7] / [B.V. 1] ./ [B.V. 2] (zaak 4A);
- € 2.150,- [benadeelde 13] (zaak 9);
- € 2.050,- [benadeelde 12] (zaak 9).
In totaal gaat het om een bedrag van: € 43.590,-.
Dit geldbedrag is afkomstig uit de hiervoor vermelde bankhelpdeskfraude en WhatsApp-fraude waarvoor verdachte wordt veroordeeld, dus uit eigen misdrijf. De geldbedragen zijn in verschillende transacties over rekeningen op naam van anderen dan verdachte weggesluisd. Daarmee is sprake van verhullingshandelingen ten aanzien van de rechthebbende.
De rechtbank zal verdachte wel partieel vrijspreken van het witwassen van de ten laste gelegde € 9.970,- (zaak 3C), nu dit bedrag toebehoorde aan [benadeelde 6] en verdachte wordt vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde oplichting ten aanzien van deze [benadeelde 6] .
Zoals hiervoor overwogen is er ten aanzien van de bankhelpdeskfraude sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Ook ten aanzien van de oplichtingen ten aanzien van [benadeelde 13] en [benadeelde 12] acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – op 22 maart 2022, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een of meer valse bankbiljetten van 20 euro in zijn bezit heeft gehad.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een stapel van 105 biljetten van € 20,- gevonden. Deze € 20,- biljetten bleken, na onderzoek door bureau documentenonderzoek, vals te zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat het overduidelijk om valse biljetten ging. Het dossier bevat geen beeldmateriaal van de desbetreffende biljetten zodat de aard van de valsheid door de rechtbank niet te verifiëren is. Verder bevinden zich in het dossier ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte het oogmerk had om deze biljetten als echt en onvervalst uit te geven of doen uitgeven, dan wel dat hij ze in voorraad had om ze als wettig bewijsmiddel in omloop te brengen. Dit betekent dat verdachte van zowel het primaire, als het subsidiaire feit zal worden vrijgesproken.