ECLI:NL:RBZWB:2025:502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-020011-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bankhelpdeskfraude en WhatsAppfraude met meerdere verdachten

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij bankhelpdeskfraude en WhatsAppfraude. De verdachte, geboren in 2001, werd bijgestaan door raadsman mr. G.R. Stolk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 en 13 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten, waaronder oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan verschillende benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de oplichtingen. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op voor de benadeelde partijen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-020011-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2024 en 13 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (samen met anderen):
feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
feit 2: personen heeft opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude;
feit 3: personen heeft opgelicht waardoor zij hun bankgegevens hebben afgegeven, dan wel bankgegevens voorhanden heeft gehad om een misdrijf mee te plegen;
feit 4: computervredebreuk heeft gepleegd op de servers van de [bank 1] en de [bank 2] bank;
feit 5: personen heeft opgelicht door middel van WhatsApp / vriend in nood fraude;
feit 6: geldbedragen heeft gestolen met door de oplichting verkregen bankpassen;
feit 7: meerdere geldbedragen heeft witgewassen;
feit 8: vals geld in zijn bezit heeft gehad.
ÁG7021079779094È
G702107977909

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier alle feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij kort gezegd, op de aangiftes, de telefoon- en internetgegevens van verdachte en de medeverdachten en de bankgegevens van de slachtoffers.
De officier van justitie acht de oplichting van de bankpasgevers [benadeelde 1] (zaaksdossier 3A) en [benadeelde 2] (zaaksdossier 4A) niet wettig en overtuigend bewezen nu deze aangevers zelf contact hebben opgenomen naar aanleiding van een advertentie die te mooi bleek om waar te zijn. Ze waren op zoek naar snel geld en hadden beter moeten weten. Ze hebben zich te makkelijk over laten halen om hun bankpas en inloggegevens af te staan, waardoor partiele vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de oplichting van voornoemde personen. In voornoemde zaken acht de officier van justitie wel het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van de bankpas, pincode, inloggegevens en wachtwoord van de bankomgevingen van voornoemde personen wettig en overtuigend bewezen. Verder verzoekt de officier van justitie verdachte partieel vrij te spreken van de oplichting van bankpasgever [benadeelde 3] (zaaksdossier 3C), nu niet zij, maar haar broer (bankpasgever zaak 3B) is bewogen tot afgifte van de bankpas van aangeefster. Daarnaast verzoekt de officier van justitie verdachte ten aanzien van feit 4 partieel vrij te spreken voor het medeplegen van de computervredebreuk van [benadeelde 4] (zaaksdossier 3A) nu op basis van het dossier niet blijkt van wettig en overtuigend bewijs en [benadeelde 5] (zaaksdossier 8) nu op basis van het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van wederrechtelijkheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van deelname aan een criminele organisatie. Er is geen sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Zo heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] nog nooit gezien en zag hij medeverdachte [medeverdachte 2] alleen bij het voetballen. Daarnaast ging verdachte nooit met medeverdachte [medeverdachte 3] op stap.
Feit 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen enkel bewijs is dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met degenen die verantwoordelijk zijn voor de oplichting van aangevers [benadeelde 6] en [benadeelde 7] . Verdachte heeft geen enkele betrokkenheid bij deze feiten.
Feit 3
De verdediging is van mening dat vrijspraak dient te volgen voor het primair ten laste gelegde feit, nu alle aangevers zich hebben laten leiden door hebzucht. Zij zijn niet bewogen om hun bankpas en bankgegevens af te staan door het oplichtingsmiddel, maar door hun zucht naar snel geld. Ten aanzien van [benadeelde 3] stelt de verdediging zich op het standpunt dat zij door haar eigen broer is bewogen tot afgifte van haar bankpas, pincode en inloggegevens. Dit kan onmogelijk voor rekening van verdachte komen.
Feit 4
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de bankpasgevers van feit 3 vrijwillig hun bankpas, pincode en inloggegevens hebben afgestaan, waardoor er ook geen sprake kan zijn van wederrechtelijkheid ten aanzien van de ten laste gelegde computervredebreuk. Ditzelfde geldt ook voor aangevers [benadeelde 8] en [benadeelde 2] , nu zij hun pincode kennelijk bij hun bankpassen hebben bewaard toen zij deze - naar eigen zeggen - “zijn verloren”.
Feit 5
Op basis van het dossier blijkt niet dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze vriend in nood fraude. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte van dit feit vrij te spreken.
Feit 6
Nu aangevers zich hebben laten leiden door een mooi verhaal om snel geld te verdienen, dan wel onzorgvuldig zijn geweest door hun pasje en pincode bij elkaar te houden, kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor de ten aanzien van dit feit ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Feit 7
Nu vrijspraak is bepleit van de overige feiten op de dagvaarding, dient dit te leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde witwassen, aangezien niet blijkt dat hij deze bedragen heeft verworven of betrokken is geweest bij een verhullingshandeling.
Feit 8
Verdachte heeft valse biljetten op zijn kamer gehad. Volgens de verdediging was het overduidelijk dat het geen echt geld betrof. Onder die omstandigheden is het voorhanden hebben niet strafbaar. Daarnaast had verdachte nimmer de intentie om het geld als echt en onvervalst uit te geven. Dit alles maakt dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Deelname aan criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en/of de medeverdachten in de periode 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 zich een aantal malen hebben beziggehouden met het plegen van verschillende strafbare feiten, te weten het medeplegen van oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachten op bepaalde momenten in wisselende verbanden met elkaar hebben samengewerkt, maar de bewijsmiddelen leveren - ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat er tussen de verdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur als hiervoor bedoeld heeft bestaan. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende informatie. Zo komt niet naar voren dat onderling gezamenlijke regels golden dan wel dat afspraken waren gemaakt over de onderlinge verdeling van werkzaamheden of activiteiten van deelnemers met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ook ontbreken voldoende aanwijzingen voor een gezamenlijke besluitvorming. Verder weegt mee dat uit het dossier blijkt dat de verdachten zich (ook) los van elkaar bezig hielden met soortgelijke criminele activiteiten. Daarbij komt dat uit het dossier onvoldoende is gebleken van een aanwijsbare leider die opdrachten of aansturing geeft aan de andere deelnemers binnen het samenwerkingsverband. De vraag van [medeverdachte 3] aan verdachte om een Snapchataccount aan te maken, is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten, maakt nog niet dat hij daardoor deel uitmaakt van een criminele organisatie.
Het voorgaande betekent dat niet is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en dat derhalve niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feiten 2 tot en met 6
Medeplegen
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten de ten laste gelegde feiten in sommige gevallen alleen hebben gepleegd, maar soms ook echt gezamenlijk hebben opgetrokken. De rechtbank zal per feit beoordelen of er sprake is van medeplegen.
Feit 3 Oplichting money mules
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 tezamen en vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 1] (zaak 3A), [benadeelde 9] (zaak 3B), [benadeelde 3] (zaak 3C) en [benadeelde 2] (zaak 4A).
[benadeelde 3]
Uit het dossier komt naar voren dat [benadeelde 3] uiteindelijk door haar broer [benadeelde 9] is bewogen om haar bankpas, pincode en inloggegevens voor haar internetbankieromgeving af te staan. Hier heeft verdachte geen direct aandeel in gehad, wat betekent dat hij hiervoor (partieel) zal worden vrijgesproken.
[benadeelde 1] , [benadeelde 9] en [benadeelde 2]
Deze aangevers kwamen via promofilmpjes van influencers op Snapchat, waarin werd aangegeven dat men snel en eenvoudig veel geld kon verdienen, in contact met accounts zoals [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . Via een zogeheten pitch werden de personen overtuigd om hun bankpas en inloggegevens af te staan, waarna zij, volgens de pitch, duizenden euro’s per maand konden verdienen door sponsorgelden op hun rekening te laten storten. Het geld dat hen in het vooruitzicht was gesteld, hebben de aangevers niet ontvangen. Evenmin hebben zij hun bankpas teruggekregen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in relatie tot de aangevers.
Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326 lid 1 Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is volgens vaste jurisprudentie in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer - gelet op de alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. In verband hiermee verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1814), gewezen in een zaak die qua modus operandi en maatschappelijke context overeenkomt met de onderhavige casuïstiek.
Het oplichtingsmiddel: samenweefsel van verdichtsels
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij de ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Gelet op de resultaten van het onderzoek ‘Michigan” staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is geweest van een dergelijk samenweefsel van verdichtsels. Dit bestond onder meer uit de mededelingen dat ‘snel geld verdiend kon worden door afgifte van de bankpas, pincode en inloggegevens van de internetbankieromgeving van de aangevers, waarna de aangevers duizenden euro’s per maand zouden kunnen “verdienen” na ontvangst van sponsorgelden. Er werd daarbij de schijn opgehouden dat het voor legale werkzaamheden was. Er werden advertenties geplaatst, er werden voorbereide pitches gebruikt om twijfelende mensen over te halen en er werden verschillende influencers ingeschakeld om de geloofwaardigheid van het verhaal kracht bij te zetten en het bereik van de advertenties te vergroten.
Voor bewezenverklaring van oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is onder meer vereist dat iemand
doorhet oplichtingsmiddel (hier: het samenweefsel van verdichtsels) is bewogen tot, in deze zaak, het ter beschikking stellen van de bankpas met pincode en de inloggegevens van de internetbankieromgeving.
De in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid
Als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat meestal ook. De rechtbank is van oordeel dat de aangevers de voorstelling van zaken te gemakkelijk voor lief hebben genomen en, om hun moverende redenen, niet of onvoldoende verder doorgevraagd.
De aangevers zijn via Snapchat door een anoniem account benaderd of hebben daar gereageerd op een advertentie, en kregen de belofte voorgeschoteld dat er snel en (vergeleken met in het maatschappelijk verkeer) ongebruikelijk veel geld verdiend kon worden. Daarbij is hen gevraagd hun bankpas, pincode en inloggegevens van internetbankieren af te staan aan een volstrekt onbekend iemand, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat daar uiterst zorgvuldig en vertrouwelijk mee om moet worden gegaan in verband met de fraudegevoeligheid van het verstrekken van dergelijke gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank hadden die feiten en omstandigheden minstens alarmbellen moeten laten afgaan en had men er in die situatie van uit moeten gaan dat de hele gang van zaken geen zuivere koffie was.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aangevers door het samenweefsel van verdichtsels weliswaar zijn bewogen tot afgifte van hun bankpas, pincode en inloggegevens van hun internetbankieromgeving, van oplichting geen sprake kan zijn, nu de aangevers de hen geschetste onjuiste voorstelling van zaken hadden moeten doorzien. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichtingen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank zal hierna per zaakdossier beoordelen er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van de bankpas, de pincode en de inloggegevens voor de internetbankieromgeving van voornoemde personen, met de bedoeling om daar strafbare feiten mee te plegen.
Feit 2 (bankhelpdeskfraude), feit 3 subsidiair (voorhanden hebben gegevens bankpasgevers), feit 4 (computervredebreuk), feit 5 (WhatsApp-/vriend in nood fraude) en feit 6 (diefstal door middel van valste sleutel)
Modus operandi bankhelpdeskfraude
Vanaf het tweede kwartaal 2020 tot begin 2021 is bij de politie een aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. In de verschillende aangiftes komt naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun bankpas en pincode afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen en/of aankopen te doen: de slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. In meerdere gevallen werden de slachtoffers overtuigd om geldbedragen over te schrijven van hun spaarrekeningen naar lopende rekeningen en die bedragen werden overgeboekt naar wat door de bankmedewerker een “kluisrekening” of “depositorekening” werd genoemd. Deze rekening was in feite een rekening van een money mule, die via een promotiefilmpje van een influencer op Snapchat in contact was gekomen met Snapchatsaccounts als “ [gebruikersnaam 3] ”, “ [gebruikersnaam 2] ” en/of “ [gebruikersnaam 4] ”. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verantwoordelijk was voor voornoemde accounts. In het promofilmpje van de influencer werd gevraagd wie zijn bankrekening beschikbaar wil stellen. Diegene die zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen kwam in gesprek met voornoemde accounts en kregen vervolgens een pitch te zien, waarbij duidelijk werd gemaakt dat hij of zij 25 tot 40% zou krijgen van het bedrag wat overgemaakt zou worden naar zijn of haar rekening. Vaak kregen ze helemaal niets en verloren zij ook hun eigen spaargeld. Op deze manier kreeg uiteindelijk een loopjongen/pinner de beschikking over de pinpas en de inloggegevens van deze money mules. De loopjongens/pinners haalden na een seintje van een ander groepslid direct het geld uit de muur met de bankpas. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Medeplegen oplichtingen?
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de in de tenlastelegging genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Er is geen bewijs dat verdachte de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht: niet kan worden vastgesteld dat hij degene was die de aangevers belde. De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichtingen betrokken was.
Bij deze vorm van oplichting gaat de rechtbank ervan uit dat er een zekere vorm van organisatie noodzakelijk is waarbij verschillende mensen betrokken zijn en eenieder een bepaalde rol vervult. De in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. Het bellen en op andere wijze communiceren met de slachtoffers, en het ophalen van bankpassen, zijn handelingen die planning en afstemming vereisen. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken over bankrekeningen en bankpassen van money mules en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Vanaf het moment dat er contact wordt gelegd met de slachtoffers, is snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het toegang krijgen tot de bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van hun rekening naar de bankrekeningen van money mules en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd. Ook het wegsluizen van het geld, onder andere door middel van computervredebreuk, is daarmee een onlosmakelijke schakel in het geheel, waarvoor een nauwe en bewuste samenwerking is vereist.
Van het betalen en aanvragen van promofilmpjes door influencers tot degene die uiteindelijk het geld pint, al deze handelingen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Uit de foto’s, video’s en de aangetroffen (screenshots van) appberichten blijkt dat deze planning, samenwerking en afstemming ook daadwerkelijk plaatsvonden. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat, wanneer er in een zaaksdossier betrokkenheid van verdachte kan worden vastgesteld bij één of meerdere van de onlosmakelijke schakels in het geheel, ervan wordt uitgegaan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Betrokkenheid verdachten
Op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier stelt de rechtbank het volgende vast:
Zaak 3A [benadeelde 1] (diefstal door middel van valse sleutel)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde 1] filmpjes zag op een account op Snapchat waarbij er makkelijk geld kon worden verdiend. Zij nam contact op met de gebruiker “ [gebruikersnaam 2] ” en kreeg vervolgens de pitch te horen. Ze zou met het afgeven van haar bankpas en pincode 2000 tot 3000 euro kunnen verdienen. Zij heeft vervolgens op 11 mei 2020 haar pas, pincode en inloggegevens voor internetbankieren afgegeven aan een jongen die aangaf dat hij was gestuurd door [gebruikersnaam 2] . Zij kreeg vervolgens een bericht van [gebruikersnaam 2] dat zij een aantal dagen geen gebruik kon maken van haar internetbankieren. [benadeelde 1] kreeg op 12 mei 2020 het bericht dat er € 777,- is overgeboekt van haar spaarrekening naar haar betaalrekening. Ook kreeg ze een melding dat de pinlimiet van haar betaalrekening was verhoogd en diezelfde middag is er rond 18:51 uur bij een pinautomaat aan het Stadhuis-plein 6 te Rotterdam € 770,- euro van haar rekening opgenomen. Toen zij vervolgens haar bankpas terugvroeg, zou ze die alleen maar terugkrijgen als ze een rekening zou openen bij de [bank 2] , hetgeen [benadeelde 1] heeft geweigerd.
Uit de aangifte van de [bank 1] met betrekking tot [benadeelde 1] blijkt dat er is gepoogd om een bedrag van € 10.700,- over te boeken van Onderneming [benadeelde 4] . Nu er verder geen onderzoek is verricht naar deze transactie zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de onder feit 4 ten laste gelegde computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 4] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder het volgende. Op 11 mei 2020 zijn twee nieuwe toestellen gekoppeld aan de internetbankieromgeving van [benadeelde 1] . Deze toestellen werden gekoppeld vanaf het IP-adres van de toenmalige woning van [medeverdachte 3] , die bij de rechter-commissaris ook heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de oplichting vanaf het Snapchataccount “ [gebruikersnaam 2] ”. Op 11 mei 2020 om 19:41 werd geprobeerd de paslimiet van de betaalrekening van [benadeelde 1] te verhogen naar € 10.000,-. Dit verzoek werd echter afgewezen, omdat er reeds een aanvraag voor het verhogen van de pinlimiet was goedgekeurd vanaf een device wat was gekoppeld vanaf de woning van [verdachte] . Vanaf dat IP-adres is op 11 mei 2020 en 12 mei 2020 meermalen ingelogd op de [bank 1] App op naam van [benadeelde 1] . Op de iPhone 11 die onder [verdachte] in beslag is genomen zijn ook een aantal foto’s aangetroffen waarop te zien was dat er was ingelogd in de [bank 1] App op naam van [benadeelde 1] . Deze foto’s zijn aangemaakt 18 seconden na het inloggen in de bankomgeving van [benadeelde 1] op 12 mei 2020. De pintransacties zijn verricht bij een pinautomaat, gelegen op ca. 750 meter van de woning van [verdachte] .
Vanaf 13 mei 2020 wordt er ingelogd met een IP adres wat toebehoort aan het [hotel] in Rotterdam, waar verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op dat moment samen verblijven. In de iPhone XR van [medeverdachte 2] zijn meerdere video’s en foto’s gemaakt waaruit blijkt dat zij ook daadwerkelijk samen waren op dat moment en dat er laptops en bankpassen op het bed lagen. Ook is er met de iPhone XR van [medeverdachte 2] een foto gemaakt waarbij [medeverdachte 4] een grote stapel bankbiljetten aan zijn oor houdt. Op 13 mei 2020 stuurt [medeverdachte 4] meerdere berichten dat hij in een hotel aan het werk is samen met verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Op basis hiervan heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet alleen maar samen aan het chillen waren, maar ook betrokken waren bij de oplichtingen zoals ten laste gelegd.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkrijgen/ voorhanden hebben van de bankgegevens, bestemd tot het plegen van een misdrijf, en het medeplegen van de diefstal door middel van een valse sleutel ten aanzien van [benadeelde 1] (feit 3 subsidiair en feit 6).
Zaak 3B [benadeelde 10] (WhatsApp-fraude)
Op 14 mei 2020 is [benadeelde 10] benaderd door een persoon die zich uitgaf als haar dochter. Zij zou een nieuw telefoonnummer hebben en in geldnood zitten. Zij werd door de oplichter overgehaald om € 3.500,- over te maken naar [rekeningnummer 1] ten name van money mule [benadeelde 11] . Hij was op 12 mei 2020 in contact gekomen met “ [gebruikersnaam 3] ” die hem had toegezegd dat hij een beloning zou krijgen als hij via sponsoren geld op zijn rekening zou laten storten. Nadat [benadeelde 11] hiermee heeft ingestemd is diezelfde avond zijn bankpas van rekening [rekeningnummer 1] opgehaald in zijn woonplaats [plaats] . Zijn pincode en inloggegevens heeft hij doorgegeven via Snapchat aan [gebruikersnaam 3] . Op 14 mei 2020 zag hij rond 16.30 uur een bedrag van € 3.500,-, afkomstig van [benadeelde 10] ( [benadeelde 10] ) binnenkomen op zijn rekening. Deze overboeking is uiteindelijk tegengehouden door de [bank 1] omdat dit werd gemarkeerd als vermoedelijk frauduleus.
[medeverdachte 3] heeft aangegeven dat hij verantwoordelijk was voor de fraude met voornoemd Snapchataccount.
Verder is gebleken dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ten tijde van het verkrijgen van de bankpas van [benadeelde 11] , namelijk op 12 en 13 mei 2020 samen verbleven in het [hotel] in Rotterdam . Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet alleen maar samen aan het chillen waren, maar ook betrokken waren bij de oplichtingen zoals ten laste gelegd.
In de telefoon van [verdachte] is het telefoonnummer van [benadeelde 11] opgeslagen met de afbeelding van een leeuw, gelijkend op die van de [bank 1] . Ook zijn er meerdere WhatsAppgesprekken aangetroffen die zien op vriend in noodfraude. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat op 14 en 15 mei 2020 15 keer is ingelogd in de bankomgeving van [benadeelde 9] vanaf het IP-adres van de woning van [verdachte] . Het eerste inlogmoment is vier minuten nadat aangeefster [benadeelde 10] het geld had overgemaakt op de rekening van [benadeelde 9] .
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkrijgen/ voorhanden hebben van de bankgegevens, bestemd tot het plegen van een misdrijf, en het medeplegen van de computervredebreuk (feit 3 subsidiair en feit 4) door in te loggen op de bankomgeving van [benadeelde 11] , alsmede het medeplegen van oplichting ten aanzien van [benadeelde 10] (feit 5).
Zaak 3C [benadeelde 6] (bankhelpdeskfraude)
Op basis van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een rol hebben gespeeld bij deze bankhelpdeskfraude. Op basis van het dossier stelt de rechtbank geen betrokkenheid van verdachte vast bij dit zaakdossier, wat betekent dat hij partieel zal worden vrijgesproken ten aanzien van feit 3 (oplichting van [benadeelde 6] ) en feit 4 (computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 3] ).
Zaak 4A [benadeelde 7] en/of [B.V. 1] . en/of [B.V. 2] (bankhelpdeskfraude)
Op 5 december 2020 werden [B.V. 1] en [B.V. 2] voor een bedrag van € 47.809,87 opgelicht volgens voornoemde modus operandi. Een vrouw die zich voordeed als bankmedewerkster gaf aan dat er vanuit Ghana was geprobeerd om geld van de zakelijke rekening af te schrijven. [benadeelde 7] heeft vervolgens op aanraden van de nepbankmede-werkster voornoemd bedrag overgemaakt vanaf zijn twee zakelijke [bank 3] -bankrekeningen ( [B.V. 1] . en [B.V. 2] ) naar vijf bankrekeningen. Deze bankrekeningen betroffen onder andere de volgende:
NL21 [rekeningnummer 2] t.n.v. [benadeelde 8]
NL32 [rekeningnummer 3] t.n.v. [benadeelde 2]
Naar aanleiding van deze oplichting heeft de [bank 1] een onderzoek ingesteld en heeft in dat kader contact gehad met [benadeelde 2] . [benadeelde 2] gaf aan dat hij via Snapchat in contact is gekomen met een persoon die zich “ [gebruikersnaam 3] ” noemde. [medeverdachte 3] , die voor deze oplichting reeds is veroordeeld door de rechtbank Den Haag, heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor dit account. [benadeelde 2] kreeg de pitch te zien en zou 45% van het bedrag wat op zijn rekening gestort zou worden voor zichzelf mogen houden.
Op 5 december 2020 om 17.45 uur werd vanaf de rekening van [B.V. 1] . € 9.801,33 overgeboekt naar de rekening van [benadeelde 2] . Om 18.04 uur diezelfde dag werd vanaf de rekening van [benadeelde 2] € 9.799,- doorgeboekt naar een andere rekening van [benadeelde 2] . Vanaf die rekening werd vervolgens tussen 18.13 uur en 18.17 uur het hele bedrag in vier pintransacties opgenomen bij een geldautomaat te Arnhem. Uit de inloggegevens op de bankrekening van [benadeelde 2] is gebleken dat er op 6 december 2020 om 01.05 uur en om 01.14 uur werd ingelogd vanaf het IP adres wat was gekoppeld aan het adres van [medeverdachte 2] .
In de iPhone 12 van [medeverdachte 3] zijn op 5 december 2020 screenshots aangemaakt waarin een Snapchatgesprek te zien is met Raied. Op die screenshots is een afbeelding te zien waarop een bijschrijving is te zien van € 9.801,33 van [B.V. 1] . Daarnaast is er met de telefoon op 6 december 2020 een videobestand aangemaakt waarin de bankomgeving van [benadeelde 2] te zien is.
In het geval van [benadeelde 8] is het bij een poging tot geldopname gebleven. Op zijn rekening werd op 5 december om 17.51 uur € 8.604,55 bijgeschreven vanaf de rekening van [B.V. 1] . [benadeelde 8] heeft op 11 december 2020 aangifte gedaan van het verlies van zijn tas met pinpas en een briefje met de pincode. Nadat hij op 5 december 2020 voornoemde overschrijving zag, heeft hij via de bank zijn rekening laten blokkeren.
In de iPhone 11 van [verdachte] zijn afbeeldingen aangetroffen waarop de bankomgevingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 8] zichtbaar waren.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkrijgen/voorhanden hebben van de bankgegevens van [benadeelde 2] , bestemd tot het plegen van een misdrijf (feit 3 subsidiair), medeplegen van computervredebreuk waarbij is ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 2] en [benadeelde 8] (feit 4), alsmede het medeplegen van oplichting ten aanzien van [benadeelde 7] (feit 2).
Zaak 9 [benadeelde 12] en [benadeelde 13] (WhatsApp-fraude)
De heer [benadeelde 13] is op 22 maart 2021 opgelicht via WhatsApp. Hij ontving appjes van iemand die zich voordeed als zijn dochter. Op verzoek van die persoon heeft hij onder meer € 2.150,- overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [benadeelde 14] .
Dhr. [benadeelde 12] geeft aan dat zijn moeder op 23 maart 2021 is benaderd door iemand die zich voordeed als zijn broer, die € 2.050,- nodig had, zogenaamd om rekeningen te betalen. De moeder heeft aan aangever [benadeelde 12] gevraagd of hij dat bedrag wilde overmaken omdat zij onvoldoende saldo op haar rekening had. [benadeelde 12] maakte het bedrag over naar de rekening van [benadeelde 14] .
[benadeelde 14] heeft op 4 april 2021 aangifte gedaan van fraude toen hij zag dat voornoemde bedragen op 23 maart 2021 op zijn rekening werden bijgeschreven en kort daarna contant zijn opgenomen bij een pinautomaat te Rotterdam . Ook is er € 185,- van zijn eigen geld opgenomen bij de pinautomaat. [benadeelde 14] zag daarna dat zijn kaarthouder uit zijn tas was verdwenen. Naast zijn pinpas, zat daar ook een briefje in met de inloggegevens van zijn internetbankieromgeving en zijn pincode.
Op een zwarte iPhone 11 die bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] in beslag is genomen, werden screenshots aangetroffen met de bankpas van rekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [benadeelde 14] , alsmede screenshots van de internetbankieromgeving van [benadeelde 14] waarop te zien was dat het bedrag van aangever [benadeelde 13] op de rekening was bijgeschreven.
Verder zijn er op de iPhone video’s aangetroffen waarop voornoemde bankpas te zien is, alsmede een grote stapel biljetten van € 50,- en een video waarop te zien is dat is ingelogd op de internetbankieromgeving van [benadeelde 14] . Deze video had als aanmaakdatum 23 maart 2021 te 14:13 uur.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van computervredebreuk waarbij is ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 14] (feit 4), alsmede het medeplegen van oplichting ten aanzien van [benadeelde 13] en [benadeelde 12] (feit 5) en het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel ten aanzien van [benadeelde 14] (feit 6).
Feit 7
De verdachte wordt primair ten laste gelegd dat hij -kort gezegd- in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 maart 2021 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) meerdere geldbedragen heeft witgewassen en subsidiair dat hij deze geldbedragen eenvoudig heeft witgewassen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van meerdere geldbedragen. Voor het witgewassen geld zijn grondmisdrijven aan te wijzen, namelijk de in dit vonnis bewezen geachte oplichtingen in de vorm van bankhelpdeskfraude ( [benadeelde 7] en/of [B.V. 1] . en/of [B.V. 2] ) en oplichtingen in de vorm van WhatsApp-fraude ( [benadeelde 13] en [benadeelde 12] ) betreffende de volgende geldbedragen:
- € 39.390,- [benadeelde 7] / [B.V. 1] ./ [B.V. 2] (zaak 4A);
- € 2.150,- [benadeelde 13] (zaak 9);
- € 2.050,- [benadeelde 12] (zaak 9).
In totaal gaat het om een bedrag van: € 43.590,-.
Dit geldbedrag is afkomstig uit de hiervoor vermelde bankhelpdeskfraude en WhatsApp-fraude waarvoor verdachte wordt veroordeeld, dus uit eigen misdrijf. De geldbedragen zijn in verschillende transacties over rekeningen op naam van anderen dan verdachte weggesluisd. Daarmee is sprake van verhullingshandelingen ten aanzien van de rechthebbende.
De rechtbank zal verdachte wel partieel vrijspreken van het witwassen van de ten laste gelegde € 9.970,- (zaak 3C), nu dit bedrag toebehoorde aan [benadeelde 6] en verdachte wordt vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde oplichting ten aanzien van deze [benadeelde 6] .
Zoals hiervoor overwogen is er ten aanzien van de bankhelpdeskfraude sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Ook ten aanzien van de oplichtingen ten aanzien van [benadeelde 13] en [benadeelde 12] acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – op 22 maart 2022, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een of meer valse bankbiljetten van 20 euro in zijn bezit heeft gehad.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een stapel van 105 biljetten van € 20,- gevonden. Deze € 20,- biljetten bleken, na onderzoek door bureau documentenonderzoek, vals te zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat het overduidelijk om valse biljetten ging. Het dossier bevat geen beeldmateriaal van de desbetreffende biljetten zodat de aard van de valsheid door de rechtbank niet te verifiëren is. Verder bevinden zich in het dossier ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte het oogmerk had om deze biljetten als echt en onvervalst uit te geven of doen uitgeven, dan wel dat hij ze in voorraad had om ze als wettig bewijsmiddel in omloop te brengen. Dit betekent dat verdachte van zowel het primaire, als het subsidiaire feit zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
Op 5 december 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 7] / [B.V. 1] ./ [B.V. 2] heeft bewogen tot de afgifte van (totaal)
(ongeveer) 47.809,87 euro (zaak 4A)
door zich (telkens) uit te geven als/voor (bonafide) bankmedewerker en (hierbij) te
zeggen/berichten dat - zakelijk weergegeven –
- de bankrekeninghouder/de ontvanger van het bericht is opgelicht en/of dat er fraude met
zijn/haar bankrekening is gepleegd en/of dat er iemand heeft proberen in te breken op de
bankrekening en/of
- de bankrekeninghouder/de ontvanger van het bericht zijn geld kan veiligstellen door dit naar (een) andere bankrekening(en) over te maken en/of
- de bedragen (althans geldbedragen van de rekening) (volgens protocol) veilig gesteld moeten worden en/of overgemaakt (moeten) worden op een (andere) rekening en/of
- dat er een vreemde transactie (of meerdere transacties) heeft/hebben plaatsgevonden met de rekening (van de ontvanger van het/dat bericht) en/of
- dat geprobeerd is geld van de rekening van de betrokkene over te schrijven naar een andere
rekening (althans: dat de betrokkene -eerder- slachtoffer is geworden van fraude)
waardoor (een of meer van) bovengenoemde persoon/personen en/of bedrijf/bedrijven (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
Feit 3
subsidiair
in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een of meer voorwerpen en/of gegevens, te weten:
de bankpas, pincode, inloggegevens en wachtwoord van de bankomgevingen van
- [benadeelde 1] (zaak 3A) en
- [benadeelde 9] (zaak 3B) en
- [benadeelde 2] (zaak 4A)
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van een misdrijf omschreven in de artikelen 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
Feit 4
in de periode 1 mei 2020 tot en met 31 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een of meerdere servers/netwerken toebehorende aan de [bank 1] en/of de [bank 2] , waarop een internetbankieren omgeving van klant(en) [benadeelde 1] (zaak 3A) en [benadeelde 9] (zaak 3B) en [benadeelde 2] (zaak 4A) en [benadeelde 8] (zaak 4A) en [benadeelde 14] (zaak 9) wordt gehost, althans bereikbaar is, zijn binnengedrongen, waarbij hij, verdachte en zijn mededaders telkens de toegang hebben verworven tot het/de geautomatiseerde werk(en)
- met behulp van (een) valse sleutel(s), te weten de (inlog)gegevens voor het internetbankieren (te weten de gebruikersnaam en/of het wachtwoord) van/bij de [bank 1] en/of de [bank 2] en/of
- door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als zijnde een of meer geautoriseerde [bank 1] en/of [bank 2] -klant(en) en/of rekeninghouder (van de betreffende rekening);
Feit 5
hij de periode 1 mei 2020 tot en met 31 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, na te noemen personen heeft bewogen tot de afgiften van na te noemen geldbedragen,
te weten:
- [benadeelde 10] tot afgifte van (in totaal ongeveer) 3.500 euro (zaak 3B) en
- [benadeelde 12] en/of diens moeder tot de afgifte van 2050 euro (zaak 9) en
- [benadeelde 13] tot de afgifte van 2150 euro (zaak 9)
hebbende verdachte en zijn medeverdachte(n), althans alleen, (telkens) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid telkens - zakelijk weergegeven -
- die personen benaderd (al of niet) via WhatsApp/chat-berichten (en/of andere digitale of gesproken berichten) en/of
- door middel van elektronisch berichtenverkeer, en/of jegens die personen
- zich gepresenteerd onder een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als familielid en/of bekende van die persoon/personen, en/of
- aangegeven dat die bekende een (spoedeisend) (financieel) probleem had of een probleem
met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of (vervolgens) die
- personen om (financiële) hulp verzocht en/of verzocht om (per omgaand) een of meer rekeningen en/of bedragen te betalen en/of
- ( tevens) daarbij aangegeven dat die personen dat geld na het voorschieten/betalen
direct terugbetaald zouden worden, en/of
- die personen een of meer bankrekeningnummer(s) doorgegeven waarop geld zou
kunnen worden gestort en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een of
meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s), en/of
- ( aldus) via WhatsApp-berichten die personen benaderd en/of zich voorgedaan als bonafide bekende van die personen en/of die personen misleid omtrent (zogenaamd) per omgaand ten behoeve van die bekende te verrichten financiële hulp en/of betaling(en),
waardoor bovengenoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften;
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht);
Feit 6
hij in de periode 12 mei 2020 tot en met 23 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een geldbedrag van 770 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] (zaak 3A) en
- een geldbedrag van 185 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 14] (zaak 9)
waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen gelden (telkens) onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, (te weten) door een onrechtmatig verworven bankpas en bijbehorende pincode op te nemen bij een of meer pinautoma(a)t(en);
Feit 7
hij in de periode 1 mei 2020 tot en met 31 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een geldbedrag van 39.390 euro, althans 9.790 euro (zaak 4A) en
- een geldbedrag van 2150 euro (zaak 9) en
- een geldbedrag van 2050 euro (zaak 9)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen waren en/of voorhanden hadden en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt terwijl hij en/of zijn mededaders (telkens) wisten dat deze geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
(art 420bis Wetboek van Strafrecht)
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de vierde en vijfde regel van het onder feit 7 tenlastegelegde het verkeerde bedrag vermeld, te weten 2100 euro in plaats van 2150 euro en 2000 in plaats van 2050. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij verzoekt de officier van justitie de rechtbank om bij de uitspraak van het vonnis over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en de beperkte rol die verdachte heeft vervuld ten aanzien van de feiten. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen dan verzoekt de verdediging verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen in de periode tussen begin 2020 en begin 2022 schuldig gemaakt aan bankhelpdeskfraude en WhatsApp-/vriend in noodfraude. Bij de bankhelpdeskfraude werden de slachtoffers telefonisch benaderd door de beller van de dadergroep, die zich voordeed als (fraudehelpdesk)medewerker van de bank en die de slachtoffers wijs maakte dat hun banktegoed gevaar liep. Op geraffineerde wijze werden de slachtoffers gemanipuleerd zodat zij hun tegoeden overboekten naar “kluis”- of deposito-rekeningen, zijnde de rekeningen van de money mules. De verdachten hadden reeds in een eerder stadium de beschikking gekregen over hun bankpas, pincode en inloggegevens van de internetbankieromgeving. Vervolgens werd door de verdachten het weggesluisde geld via pintransacties contant opgenomen. Dit alles om maar één ding te bereiken: zoveel mogelijk geld verdienen. Verdachte (en de medeverdachten) hebben op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van de goedheid en het gewekte vertrouwen van de slachtoffers. De slachtoffers van de bankhelpdeskfraude dachten dat zij door de handelingen op te volgen konden voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Hun nachtmerrie werd uiteindelijk door toedoen van de verdachten alsnog werkelijkheid. Hierdoor is niet alleen het vertrouwen dat de slachtoffers in het digitale betalingsverkeer en het bankwezen hadden geschaad, maar is ook hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens in ernstige mate aangetast. De verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken en hebben enkel oog gehad voor hun eigen financiële gewin.
Ten laste van verdachte is daarnaast bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 43.590,-. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Reclasseringsadvies
De reclassering heeft op 4 november 2024 een advies over verdachte opgesteld. Het sociaal netwerk van verdachte blijkt een delict gerelateerde risicofactor. Er lijkt sprake van beïnvloedbaarheid ten tijde van het plegen van de feiten. De reclassering heeft niet het idee dat verdachte een pro criminele houding heeft. Verder is er sprake van voldoende beschermende factoren waardoor het recidiverisico kan worden gezien als laag. Verder is uit het onderzoek niet gebleken van middelproblematiek of problemen in de persoonlijkheid van verdachte. Bij een veroordeling vindt de reclassering een straf zonder interventies of toezicht passend.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in de hoofdzaak dat verdachte op 22 maart 2022 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 31 januari 2025 uitspraak. Hoewel het een groot en complex dossier betreft, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 10 maanden. Zij zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen.
De straf
Gelet op de aard, de ernst en de hoeveelheid van de feiten, alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte opleggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de rechtbank, met ingang van 5 juli 2022 de voorlopige hechtenis onder voorwaarden heeft geschorst. Gezien het tijdsverloop tussen de aanvang van de voorlopige hechtenis en de einduitspraak, alsmede het feit dat verdachte zich gedurende de schorsing heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden, ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
Algemene uitgangspunten en overwegingen
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte onder andere de feiten 2 en 5 (mede) heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen die te koppelen zijn aan de bewezenverklaarde feiten en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partijen te vergoeden. De hoogte van het toewijsbaar geachte bedrag zal hieronder per benadeelde partij worden besproken.
Schadevergoedingsmaatregel
Vooruitlopend op de beoordeling van de vorderingen van de verschillende benadeelde partijen, overweegt de rechtbank dat zij de schadevergoedingsmaatregel op zal leggen bij toe te wijzen vorderingen van natuurlijke personen.
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen bij toe te wijzen vordering van de [bank 3] . Deze maatregel is er namelijk om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een rechtspersoon mag in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren, in tegenstelling tot een natuurlijke persoon. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Wettelijke rente
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen, steeds gerekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Dit geldt ook voor de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen.
Hoofdelijk
De rechtbank stelt vast dat verdachte de feiten 2 en 5 met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de toegekende schadevergoedingen en de schadevergoedingsmaatregel voor de benadeelde partijen van die feiten hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde 13] (zaak 9)
De benadeelde partij [benadeelde 13] vordert voor feit 5 een schadevergoeding van € 5.208,99,-, bestaande uit € 3.808,99 aan materiële schade en € 1.400,- aan immateriële schade.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank voor een bedrag van € 2.150,- toewijsbaar, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van oplichting van € 2.150,- zoals vermeld in de tenlastelegging. De rechtbank zal de benadeelde voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Immateriële schade
Door de benadeelde partij is ook een schadevergoeding van € 1.400,- gevorderd. Op basis van de vordering lijkt dit echter te vallen onder de materiële schade nu deze ziet op een misgelopen aanvulling omdat 50% van haar spaartegoed is weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat nader onderzocht moet worden hoe dit bedrag tot stand is gekomen en is opgebouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3
De benadeelde partij [bank 1] (zaak 2 en 3C)
De benadeelde partij [bank 1] vordert een schadevergoeding van € 12.174,11, bestaande uit materiële schade vanwege schadeloosstelling van de klant [benadeelde 6] .
Oordeel van de rechtbank
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.4
De benadeelde partij [bank 3] (zaak 4A)
De benadeelde partij [bank 3] vordert een schadevergoeding van € 39.206,52, bestaande uit materiële schade. De materiële schade bestaat uit schadeloosstelling van [benadeelde 7] en/of [B.V. 1] . en/of [B.V. 2] .
Oordeel van de rechtbank
De [bank 3] heeft uit coulance de door [benadeelde 7] en/of [B.V. 1] . en/of [B.V. 2] geleden schade vergoed. De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezenverklaarde bankhelpdeskfraude door verdachte en de schade van de bank voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de bank door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Hoewel de vordering niet is voorzien van een volmacht en/of stukken van de KvK, heeft de rechtbank geen redenen om eraan te twijfelen dat deze vordering afkomstig is van de [bank 3] en dat de indiener van de vordering daartoe bevoegd is. Uit de bijlage blijkt voorts dat de [bank 3] op 16 februari 2021 aan [B.V. 2] een bedrag van € 39.206,52 heeft overgemaakt als schadevergoeding voor spoofing.
De rechtbank zal de vordering van de [bank 3] dan ook toewijzen.
7.5
De benadeelde partij [benadeelde 12] (zaak 9)
De benadeelde partij [benadeelde 12] vordert voor feit 5 een schadevergoeding van € 2.050,-, bestaande uit materiële schade.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met behulp van deze voorwerpen de strafbare feiten zijn begaan dan wel deze voorwerpen uit baten van de strafbare feiten zijn verkregen en deze toebehoren aan verdachte. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat, voordat eventuele wederverkoop via de Stichting Domeinen zal plaatsvinden, de gegevensdragers eerst zodanig worden gewist dat alle aanwezige strafbare gegevens van de apparaten zullen worden verwijderd, alsook op die apparaten geïnstalleerde apps (en daaraan gekoppelde accounts) die toegang geven tot strafbare gegevens.
8.2
De teruggaven aan de rechtmatige eigenaar
De rechtbank stelt vast dat de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen pinpassen toe zijn blijven behoren aan de bank. Zij zal dan ook bepalen dat deze aan de rechtmatige eigenaar dienen te worden teruggegeven.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 138ab, 234, 311, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten 1, 3 primair en 8;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3, subsidiair:medeplegen van voorwerpen en gegevens ontvangen, zich verschaffen, overdragen, voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, meermalen gepleegd;
feit 4:medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 5:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 6:medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 7:medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712901, Apple);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712910, Samsung);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712911, Apple);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712912, Apple);
- gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar, te weten de bank/financiële instelling, van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een bankpas (KBC Bank, omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712903);
* een debet card (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712904);
Benadeelde partijen
[benadeelde 13]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 13] van € 2.150,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 13] (feit 5), € 2.150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 32 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[bank 1]
- verklaart de benadeelde partij [bank 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [bank 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[bank 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bank 3] van € 39.206,52 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
[benadeelde 12]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 12] van € 2.050,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 12] (feit 5), € 2.050,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen en R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.