ECLI:NL:RBZWB:2025:5014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
BRE 25/3464
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, [verzoekster] B.V., tegen een besluit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, omdat openbaarmaking zou plaatsvinden voordat op het bezwaar van verzoekster is beslist, wat de bezwaarprocedure zinledig zou maken. De voorzieningenrechter stelt vast dat de openbaarmaking wordt opgeschort tot twee weken nadat op het bezwaar van verzoekster is beslist. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is gedaan op 31 juli 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3464

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. T.F.M. Wijgergans),
en

de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder.

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster tegen een besluit over openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven.

Procesverloop

2. Bij verweerder is een verzoek op grond van de Woo ingediend. In dit verzoek wordt gevraagd om openbaarmaking van informatie over toezicht op verzamelplaatsen door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit over de periode van 1 januari 2024 tot en met 14 februari 2025. Verweerder heeft in het besluit van 30 juni 2025 besloten de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar te maken, waaronder informatie over het bedrijf van verzoekster.
2.1
Bij brief van 30 juni 2025 heeft verweerder aan verzoekster een kopie van het besluit van 30 juni 2025 toegestuurd en meegedeeld dat zij twee weken de tijd krijgt om de openbaarmaking tegen te houden door bezwaar te maken en door een voorlopige voorziening te vragen. Verzoekster heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.2
Verweerder heeft de rechtbank per e-mail van 15 juli 2025 meegedeeld de openbaarmaking op te schorten totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist.
2.3
Op 22 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een soortgelijk verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een andere belanghebbende, en gericht tegen hetzelfde besluit. [1] Die voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat openbaarmaking wordt opgeschort tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist.
2.4
De griffier heeft vervolgens telefonisch navraag gedaan bij verweerder of hij, gelet op de uitspraak van Noord-Nederland, bereid is om de openbaarmaking op te schorten tot op alle bezwaren is beslist. In reactie op die vraag heeft verweerder bij e-mail van 30 juni 2025 verwezen naar hun eerdere e-mail waarin is opgenomen dat openbaarmaking wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Uit deze reactie maakt de voorzieningenrechter op dat verweerder niet wil wachten met openbaarmaking tot de laatste beslissing op bezwaar is afgegeven.

Overwegingen

3. De voorzieningenrechter stelt vast dat met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland het besluit van 30 juni 2025 al is opgeschort. Dit betekent dat vooralsnog niet tot openbaarmaking zal worden overgegaan. Openbaarmaking zal pas kunnen plaatsvinden 2 weken nadat op het bezwaar van de verzoekster uit Noord-Nederland is beslist. Feitelijk betekent dit dat op dit moment geen sprake is van een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter. Omdat de gemachtigde van verzoekster echter niet dezelfde gemachtigde is als de gemachtigde die bij de rechtbank Noord-Nederland heeft geprocedeerd, is het voor verzoekster onmogelijk om te weten op welk moment op het bezwaar van verzoekster uit Noord-Nederland wordt beslist. Het is voor haar dan niet duidelijk op welk moment zij eventueel opnieuw om een voorlopige voorziening zou moeten vragen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
3.1
Net als de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland is de voorzieningenrechter van oordeel dat afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zou betekenen dat openbaarmaking al zal plaatsvinden voordat verweerder op het bezwaar van verzoekster heeft beslist. Daarmee zou de bezwaarprocedure zinledig worden. Dit vormt voldoende aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
3.2
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat de derde belanghebbende (de verzoeker om informatie) niet in de gelegenheid is gesteld deel te nemen aan deze procedure, omdat sprake is van een kennelijk gegrond verzoek. De derde belanghebbende is, mede gelet op het feit dat het besluit van 30 juni 2025 al is geschorst door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, door deze uitspraak niet in zijn belangen geschaad.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het verzoek worden toegewezen.
4.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen moet verweerder het griffierecht vergoeden aan verzoekster. Ook moet verweerder een vergoeding voor de proceskosten betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Omdat elke proceshandeling een waarde heeft van € 907,-, bedraagt de vergoeding in totaal € 907,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat openbaarmaking wordt opgeschort tot twee weken nadat op het bezwaar van verzoekster is beslist;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 385,-- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 907,-- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 31 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.