In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De belanghebbende had op 30 december 2021 beroep ingesteld tegen deze aanslag. De inspecteur had de aanslag op 15 februari 2023 verminderd, maar de belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de aanslag en stelde dat de hoorplicht was geschonden omdat zij niet was gehoord voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft gegeven aan de belanghebbende om gehoord te worden, maar dat zij niet op de uitnodigingen is ingegaan. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden. Verder wordt beoordeeld of de belanghebbende recht heeft op schadevergoeding, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag na de verminderingsbeschikking te hoog is vastgesteld en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.197. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de verminderingsbeschikking van 15 februari 2023, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten in hoger beroep.