ECLI:NL:RBZWB:2025:499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-031055-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bankhelpdeskfraude en witwassen met crypto-investeringen

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij bankhelpdeskfraude en witwassen. De verdachte, geboren in 2002, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.P.N. Pieterse. De zaak werd behandeld op zittingen op 4 en 5 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, de aanklachten presenteerde. De tenlastelegging omvatte deelname aan een criminele organisatie, oplichting door middel van bankhelpdeskfraude, computervredebreuk, witwassen van geld en bezit van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van oplichting en computervredebreuk, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie en bepaalde oplichtingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een grove minachting voor het systeem had getoond door door te gaan met het plegen van strafbare feiten, zelfs tijdens zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank hield rekening met de impact van de fraude op de slachtoffers en de ernst van de feiten, en besloot dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan verschillende benadeelde partijen, waaronder banken en individuele slachtoffers van de fraude.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-031055-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2024 en 5 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (samen met anderen):
feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
feit 2: personen heeft opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude;
feit 3: personen heeft opgelicht waardoor zij hun bankpas hebben afgegeven;
feit 4: computervredebreuk heeft gepleegd op de servers van de [bank 1] en de [bank 2] ;
feit 5: personen heeft opgelicht via [bedrijf 1] (crypto investeringen);
feit 6: meerdere geldbedragen en spullen heeft witgewassen;
feit 7: harddrugs in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot haar bevoegdheid ambtshalve als volgt.
Door de officier van justitie is één tenlastelegging uitgebracht waarop een groot aantal feiten is vermeld dat verdachte wordt verweten. De rechtbank stelt vast dat verdachte op het moment dat een deel van de onderhavige feiten werd gepleegd, de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Op basis van artikel 495, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: SV) is de meervoudige kamer van de rechtbank bevoegd om van alle feiten gezamenlijk kennis te nemen. Wel is vereist dat minimaal één lid van de meervoudige kamer een kinderrechter is. Uit de Memorie van Toelichting behorend bij dit artikel volgt dat de feiten in één tenlastelegging aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd en dat geen tweede tenlastelegging hoeft te worden uitgebracht die aanvangt op het moment dat verdachte meerderjarig wordt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich bevoegd om van de onderhavige feiten kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier alle feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij kort gezegd, op de aangiftes, de telefoon-, internetgegevens van verdachte en de medeverdachten, de bankgegevens van de slachtoffers en het feit dat verdachte ten aanzien van een aantal feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd.
De officier van justitie acht de oplichting van de bankpasgevers [benadeelde 1] (zaaksdossier 3A) en [benadeelde 2] (zaaksdossier 5) niet wettig en overtuigend bewezen nu deze aangevers zelf contact hebben opgenomen naar aanleiding van een advertentie die te mooi bleek om waar te zijn. Zij waren op zoek naar snel geld en hadden beter moeten weten. Zij hebben zich wel te makkelijk over laten halen om hun bankpas en inloggegevens af te staan, waardoor (partieel) vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de oplichting van voornoemde personen. Ook verzoekt de officier van justitie verdachte partieel vrij te spreken van de oplichting van bankpasgever [benadeelde 3] (zaaksdossier 3C), nu niet zij, maar haar broer (bankpasgever zaak 3B) is bewogen tot afgifte van de bankpas van aangeefster. In afwijking van het schriftelijk requisitoir komt de officier van justitie ter terechtzitting ook tot vrijspraak van de oplichting van bankpasgever [benadeelde 4] (zaaksdossier 4B).
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van deze feiten aan het oordeel van de rechtbank.
Feiten 3 en 4
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de oplichting van de bankpasgevers [benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 4] en [benadeelde 2] nu zij bij hun handelen niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid hebben betracht. Zij hebben zich enkel laten leiden door hun wens om veel en snel geld te verkrijgen. Hierdoor is er evenmin sprake van wederrechtelijkheid, die is vereist voor de onder feit 4 ten laste gelegde computervredebreuk. Voor wat betreft [benadeelde 15] , [benadeelde 16] en [benadeelde 17] bevat het dossier in het geheel geen informatie zodat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de computervredebreuk wederrechtelijk zou zijn geweest. De verdediging verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
Feit 5
De verdediging is van mening dat de aangevers van dit feit kennelijk op zoek waren naar een mogelijkheid om met cryptovaluta snel geld te verdienen. Zij lieten zich, ondanks de vele waarschuwingen in de media over beleggingsfraude, gemakkelijk overhalen om geldbedragen in te leggen, gedreven door hun eigen hebzucht. De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken nu geen van de aangevers bij hun handelen de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid hebben betracht.
Feit 6
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken voor het witwassen van de bedragen € 770,- ( [benadeelde 1] ) en € 176.528,64 (totaalbedrag aangevers feit 5) nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van die feiten. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 7
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet kan komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Deelname aan criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en/of de medeverdachten in de periode 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 zich een aantal malen hebben beziggehouden met het plegen van verschillende strafbare feiten, te weten het medeplegen van oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachten op bepaalde momenten in wisselende verbanden met elkaar hebben samen-gewerkt, maar de bewijsmiddelen leveren - ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat er tussen de verdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur als hiervoor bedoeld heeft bestaan. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende informatie. Zo komt niet naar voren dat onderling gezamenlijke regels golden dan wel dat afspraken waren gemaakt over de onderlinge verdeling van werkzaamheden of activiteiten van deelnemers met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ook ontbreken voldoende aanwijzingen voor een gezamenlijke besluitvorming. Verder kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat uit het dossier blijkt dat de verdachten zich (ook) los van elkaar bezig hielden met soortgelijke criminele activiteiten. Daarbij komt dat uit het dossier onvoldoende is gebleken van een aanwijsbare leider die opdrachten of aansturing geeft aan de andere deelnemers binnen het samenwerkingsverband. De vraag van verdachte aan [medeverdachte 1] om een Snapchataccount aan te maken, is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten, maakt nog niet dat hij daardoor deel uitmaakt van een criminele organisatie.
Het voorgaande betekent dat niet is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en dat derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feiten 2, 4 en 6
Medeplegen
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten de hen verweten feiten in sommige gevallen alleen hebben gepleegd, maar soms ook echt gezamenlijk hebben opgetrokken. De rechtbank zal per feit beoordelen of er sprake is geweest van medeplegen.
In dat kader merkt de rechtbank op dat de verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van een bovenlaag, bestaande uit personen die verdachte aanstuurden, en dat verdachte hierover niet nader wil verklaren uit angst voor represailles. De rechtbank stelt vast dat er op basis van het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn voor deze niet te verifiëren verklaring van verdachte. De rechtbank zal dit onderdeel van de verklaring van verdachte dan ook als niet aannemelijk terzijde schuiven.
Feit 2
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich – kort gezegd – in de periode van 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 7] , [benadeelde 8] BV en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en [benadeelde 12] .
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Voor alle zaaksdossiers zoals opgenomen onder feit 2
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 8 maart 2023;
Zaaksdossier 3C
- de aangifte van [benadeelde 7] d.d. 20 mei 2020;
- de verklaring van [benadeelde 13] d.d. 3 maart 2021;
Zaaksdossier 4B
- de aangifte van [benadeelde 9] , namens [benadeelde 8] BV en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] d.d. 9 december 2020;
- nader verhoor van aangever [benadeelde 9] d.d. 26 februari 2021;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2022;
Zaaksdossier 5
- de aangifte van [naam 1] , namens [benadeelde 12] d.d. 28 januari 2021.
Modus operandi bankhelpdeskfraude
Vanaf het tweede kwartaal 2020 tot begin 2021 is bij de politie een aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. Uit de verschillende aangiftes komt naar voren dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun pinpas en pincode afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen en/of aankopen te doen: de slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. In meerdere gevallen werden de slachtoffers overtuigd om geldbedragen over te schrijven van hun spaarrekeningen naar lopende rekeningen en die bedragen werden overgeboekt naar wat door de bankmedewerker een “kluisrekening” of “depositorekening” werd genoemd. Deze rekening was in feite een rekening van een money mule, die via een promotiefilmpje van een influencer op Snapchat in contact was gekomen met Snapchataccounts als “ [gebruikersnaam 1] ”, “ [gebruikersnaam 2] ” en/of “ [gebruikersnaam 3] ”. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verantwoordelijk was voor voornoemde accounts. In het promofilmpje van de influencer werd gevraagd wie zijn bankrekening beschikbaar wil stellen. Diegene die zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen, kwam in gesprek met de gebruiker van voornoemde accounts en kreeg vervolgens een pitch te zien, waarbij duidelijk werd gemaakt dat hij of zij 25 tot 40% zou krijgen van het bedrag wat overgemaakt zou worden naar zijn of haar rekening. Vaak kregen ze helemaal niets en verloren zij ook hun eigen spaargeld. Op deze manier kreeg uiteindelijk een loopjongen/pinner de beschikking over de pinpas en de inloggegevens van deze money mules en werden er vervolgens in rap tempo grote geldbedragen gepind en goederen aangeschaft. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Medeplegen oplichting?
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de in de tenlastelegging genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Er is geen bewijs dat verdachte de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht: niet kan worden vastgesteld dat hij degene was die de aangevers belde. De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden, is of verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichtingen betrokken was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Bij deze vorm van oplichting gaat de rechtbank ervan uit dat er een zekere vorm van organisatie noodzakelijk is waarbij verschillende mensen betrokken zijn en eenieder een bepaalde rol vervult. De in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. Het bellen en op andere wijze communiceren met de slachtoffers, en het ophalen van bankpassen, zijn handelingen die planning en afstemming vereisen. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken over bankrekeningen en bankpassen van money mules en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Vanaf het moment dat er contact wordt gelegd met de slachtoffers, is snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het toegang krijgen tot de bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van hun rekening naar de bankrekeningen van money mules en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd.
Verdachte had een cruciale rol door het ronselen van bankpassen. Die cruciale rol zette zich voort na het overmaken van de geldbedragen op de rekening van de money mules, door ervoor te zorgen dat het geld ook daadwerkelijk in handen kwam van hem en de mededaders. Verdachte legde tijdens en na de oplichtingshandelingen contact met mensen die op deze wijze aangevers geld afhandig hadden gemaakt en met de mensen die hiervoor hun bankrekening beschikbaar stelden. Hij wist dat het geld door middel van oplichtingen was verkregen en hij wist dat er snel moest worden gehandeld om het geld te verzilveren. Daaruit volgt dat hij niet alleen nauw overleg moet hebben gehad met de medeverdachten aangaande de planning van de oplichtingen, het overmaken en het pinnen, maar ook dat hij daaraan voorafgaand en daarna handelingen heeft verricht die te herleiden zijn tot een vooropgesteld gezamenlijk plan. Van het betalen en aanvragen van promofilmpjes door influencers tot degene die uiteindelijk het geld pint, al deze handelingen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Uit de foto’s, video’s en de aangetroffen (screenshots van) appberichten blijkt dat deze planning, samenwerking en afstemming ook daadwerkelijk plaatsvonden. Er is aldus sprake geweest van een hechte en intense samenwerking en betrokkenheid tussen verdachte en de medeverdachten. De rechtbank leidt uit deze redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, daarom af dat bij de oplichtingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichtingen.
Feit 3
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 tezamen en vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 1] (zaak 3A) en/of [benadeelde 5] (zaak 3B) en/of [benadeelde 3] (zaak 3C) en/of [benadeelde 4] (zaak 4B) en/of [benadeelde 2] (zaak 5).
[benadeelde 3]
Uit het dossier komt naar voren dat [benadeelde 3] uiteindelijk door haar broer [benadeelde 5] werd bewogen om haar bankpas, pincode en inloggegevens voor haar internetbankieromgeving af te staan. Hier heeft verdachte geen direct aandeel in gehad, wat betekent dat hij hiervoor (partieel) zal worden vrijgesproken.
[benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 2]
Voornoemde aangevers kwamen via promofilmpjes van influencers op Snapchat waarin werd aangegeven dat men snel en eenvoudig veel geld kon verdienen, in contact met accounts zoals [gebruikersnaam 3] en [gebruikersnaam 2] . Via een zogeheten pitch werden de personen overtuigd om hun bankpas en inloggegevens af te staan, waarna zij duizenden euro’s per maand konden verdienen door sponsorgelden op hun rekening te laten storten. Het geld dat hen in het vooruitzicht was gesteld, hebben de aangevers niet ontvangen. Evenmin hebben zij hun bankpas teruggekregen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 326 Sr in relatie tot de aangevers.
Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326 lid 1 Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtings-middel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is volgens vaste jurisprudentie in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer - gelet op de alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van verdachte besloten onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. In verband hiermee verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1814), gewezen in een zaak die qua modus operandi en maatschappelijke context overeenkomt met de onderhavige casuïstiek.
Het oplichtingsmiddel: samenweefsel van verdichtsels
Bij een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij de ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Gelet op de resultaten van het onderzoek ‘Michigan” staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is geweest van een dergelijk samenweefsel van verdichtsels. Dit bestond onder meer uit de mededelingen dat snel geld verdiend kon worden door afgifte van de bankpas, pincode en inloggegevens van de internetbankieromgeving van de aangevers, waarna de aangevers duizenden euro’s per maand zouden kunnen “verdienen” na ontvangst van sponsorgelden. Er werd daarbij de schijn opgehouden dat het voor legale werkzaamheden was. Er werden advertenties geplaatst, er werden voorbereide pitches gebruikt om twijfelende mensen over te halen en er werden verschillende influencers ingeschakeld om de geloofwaardigheid van het verhaal kracht bij te zetten en het bereik van de advertenties te vergroten.
Voor bewezenverklaring van oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is onder meer vereist dat iemand
doorhet oplichtingsmiddel (hier: het samenweefsel van verdichtsels) is bewogen tot, in deze zaak, het ter beschikking stellen van de bankpas met pincode en de inloggegevens van de internetbankieromgeving.
De in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid
Als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat meestal ook. De rechtbank is van oordeel dat de aangevers de voorstelling van zaken te gemakkelijk voor lief hebben genomen en, om hun moverende redenen, niet of onvoldoende verder hebben doorgevraagd. De aangevers zijn via Snapchat door een anoniem account benaderd of hebben daar gereageerd op een advertentie, en kregen de belofte voorgeschoteld dat er snel en (vergeleken met in het maatschappelijk verkeer) ongebruikelijk veel geld verdiend kon worden. Daarbij is hen gevraagd hun bankpas, pincode en inloggegevens van internetbankieren af te staan aan een volstrekt onbekend iemand, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat daar uiterst zorgvuldig en vertrouwelijk mee om moet worden gegaan in verband met de fraudegevoeligheid van het verstrekken van dergelijke gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank hadden die feiten en omstandigheden minstens alarmbellen moeten laten afgaan en had men er in die situatie van uit moeten gaan dat de hele gang van zaken geen zuivere koffie was.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aangevers door het samenweefsel van verdichtsels weliswaar zijn bewogen tot afgifte van hun bankpas, pincode en inloggegevens van hun internetbankieromgeving, maar dat van oplichting geen sprake kan zijn, nu de aangevers de hen geschetste onjuiste voorstelling van zaken hadden moeten doorzien. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichtingen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 4
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich -kort gezegd- in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan het binnendringen in (een gedeelte van) een of meer geautomatiseerd werk(en) van de [bank 1] en/of de [bank 2] , waarop een internetbankieren omgeving van [benadeelde 1] (zaak 3A) en/of [benadeelde 14] (zaak 3A) en/of [benadeelde 5] (zaak 3B) en/of [benadeelde 3] (zaak 3C) en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 15] en/of [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] (zaak 4B) en/of [benadeelde 2] (zaak 5) wordt gehost althans binnengedrongen.
Hoewel de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder feit 3 ten laste gelegde oplichtingen, betekent dit niet zonder meer dat er geen sprake kan zijn van computervredebreuk. Zij overweegt dienaangaande als volgt.
[benadeelde 1] en [benadeelde 14]
Uit het dossier blijkt dat op 11 mei 2020 door verdachte vanuit huis werd ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 1] . Haar pinlimiet werd verhoogd en geld werd overgemaakt van de spaarrekening naar de betaalrekening. Vervolgens is er op 12 mei 2020 een bedrag van € 770,- gepind. [benadeelde 1] had geen toestemming gegeven om dit geld over te boeken en op te nemen, noch om de instellingen met betrekking tot haar bank- en spaarrekening aan te passen.
Uit de aangifte van de [bank 1] met betrekking tot [benadeelde 1] blijkt dat er is gepoogd om een bedrag van € 10.700,- over te boeken van Onderneming [benadeelde 14] . Nu er verder geen onderzoek is verricht naar deze transactie zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 14] .
[benadeelde 5] ,
Op 12 mei 2020 is aangever benaderd door [gebruikersnaam 2] . Het telefoonnummer waarmee aangever contact had met [gebruikersnaam 2] was in gebruik bij verdachte. Aangever heeft zijn bankpas, pincode en inloggegevens van zijn bankomgeving afgestaan. In de periode van 12 tot en met 15 mei 2020 is er meerdere keren ingelogd op de bankomgeving van aangever vanaf het IP-adres van de woning van [medeverdachte 1] . Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verbleven op 12 en 13 mei 2020 samen in het [hotel] te Rotterdam.
[benadeelde 3]
Uit het dossier blijkt dat op 14 mei 2020 om 14.50 uur was ingelogd op de bankrekening van aangever en de pinlimiet is verhoogd naar € 10.000,00. Om 22.19 uur werd een nieuw toestel toegevoegd aan de digitale bankomgeving, namelijk een iPhone met als device naam " [naam iPhone] ". Dat was het toestel van verdachte.
[benadeelde 4] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] en [benadeelde 17]
Op 5 december 2020 was verdachte betrokken bij de helpdeskfraude tegen [B.V.] / [naam 2] en de helpdeskfraude tegen [benadeelde 10] / [benadeelde 8] B.V. In de iPhone 12 van verdachte zijn op 5 december 2020 tussen 18.23 uur en 20.56 uur 42 afbeeldingen aangemaakt, waarvan 36 screenshots van Snapchat gesprekken. Onder andere stuurde verdachte als gebruiker van de iPhone 12 een foto van de inloggegevens van [benadeelde 4] naar " [gebruikersnaam 4] ". Op dezelfde dag stuurde verdachte een foto van de bankpas en vermoedelijke inloggegevens van [benadeelde 15] naar [medeverdachte 4] . Ook is een foto aangetroffen aangemaakt op 5 december 2020 om 18.27 uur met de bevestiging van de tijdelijke verhoging van de pinlimiet naar "10.000 EUR". Ten aanzien van [benadeelde 16] is een screenshot in de iPhone 12 aangetroffen waarop is ingelogd op de bankapp van de bankrekening van [benadeelde 16] . Ook is op de iPhone 12 van verdachte een foto aangetroffen van een telefoon waarop is te zien dat het limiet van de betaalpas behorende bij de [bank 1] bankrekening van [benadeelde 17] is verhoogd naar € 10.000,-.
[benadeelde 2]
Op 22 januari 2021 heeft [benadeelde 2] de inloggegevens van haar bankomgeving met verdachte gedeeld. Vanaf de iPhone XR werd op 22 januari 2021 een screenshot met de bankomgeving van [benadeelde 2] naar [benadeelde 2] verzonden.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte (en zijn mededaders) hebben door middel van een samenweefsel van verdichtsels de bankgegevens van de aangevers bemachtigd. Deze gegevens zijn gebruikt om daarmee in te loggen op de beveiligde bankomgeving van de aangevers. Daarmee is binnengedrongen in een (deel van een) geautomatiseerd werk, namelijk de beveiligde internetbankieren-omgeving van de [bank 2] en de [bank 1] . Dat is gedaan met inloggegevens tot het gebruik waarvan verdachte niet bevoegd was, aangezien de rechtbank als uitgangspunt neemt dat een ieder alleen beschikking heeft over zijn eigen bankrekening en inloggege-vens. Door het afgeven van de bankpassen, pincodes en inloggegevens door aangevers, wordt niet expliciet toestemming gegeven voor het inloggen en het verrichten van handelingen in hun bankomgeving – laat staan handelingen gericht op criminele activiteiten – waarmee het binnendringen wederrechtelijk is. De rechtbank acht daarmee feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen computervredebreuk?
Zoals hiervoor bij feit 2 is overwogen, is voor bankhelpdeskfraude een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de verschillende betrokken personen vereist. Ook het wegsluizen van het geld, onder andere door middel van computer-vredebreuk, is een onlosmakelijke schakel in het geheel, waarvoor een nauwe en bewuste samenwerking is vereist. Ten aanzien van de computervredebreuk volgt uit het dossier dat verdachten in nauw contact stonden met elkaar en intensief met elkaar samenwerkten. Dit blijkt onder andere uit de berichten over en weer waarin de inloggegevens van de aangevers werden gedeeld of de screenshots die over en weer werden verstuurd waarop was te zien dat ingelogd was in de bankomgeving van de aangevers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, dat het medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Feit 5
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – in de periode van 1 februari 2022 tot en met 22 maart 2022 tezamen en in vereniging met (een) ander(en), door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 18] , [benadeelde 19] , [benadeelde 20] , [benadeelde 21] , [benadeelde 22] en [benadeelde 23] , heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor de oplichting van aangevers [benadeelde 18] , [benadeelde 19] , [benadeelde 20] , [benadeelde 21] , [benadeelde 22] en [benadeelde 23] . Door “ [bedrijf 1] ” te laten promoten via influencers, werd het vertrouwen gewonnen van voornoemde slachtoffers en werden zij gewezen op de mogelijkheid om via “ [bedrijf 1] ” cryptovaluta in te leggen. Vervolgens werd er via WhatsApp met de aangevers gecommuniceerd waarbij hen werd voorgehouden dat zij in korte tijd veel winst konden behalen met het aankopen van cryptovaluta, in dit geval Bitcoins. Nadat de aangevers een Litebit-account hadden aangemaakt en Bitcoins hadden aangeschaft, hebben zij deze naar een door " [bedrijf 1] ” opgegeven adres verzonden. Enige tijd daarna kregen zij een bericht dat er veel winst was gemaakt, vaak met een screenshot als bijlage.
Om deze winst uitgekeerd te krijgen moest door de aangevers, zo deed “ [bedrijf 1] ” voorkomen, eerst een extra bedrag aan Bitcoins worden betaald aan de Belastingdienst. De aangevers hebben, op aangeefster [benadeelde 20] na, geen cent uitgekeerd gekregen en waren hun inleg en in sommige gevallen ook het betaalde bedrag aan “belastingen” kwijt.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte werden onder andere twee mobiele telefoons in beslag genomen. Deze telefoons waren verstopt in stoelen. In deze telefoons werden WhatsAppgesprekken aangetroffen die zagen op de promotie van “ [bedrijf 1] ” en gesprekken met aangevers voornoemd. De slachtoffers werden in de telefoons aangeduid als “VIS”, gevolgd door een nummer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij verantwoordelijk is geweest voor “ [bedrijf 1] ” en de oplichting van de slachtoffers.
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van dit feit nu de slachtoffers in haar optiek niet zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen door het oplichtingsmiddel, maar door hun eigen hebzucht, subsidiair dat zij niet de in het maatschappelijke verkeer vereiste omzichtigheid hebben betracht. De rechtbank is van oordeel dat het in korte tijd en op legale wijze behalen van forse winsten in de wereld van de cryptovaluta geen uitzonderlijke omstandigheid is. Het verhaal dat de slachtoffers voorgeschoteld kregen door verdachte was in het maatschappelijk verkeer dan ook niet geheel vreemd. Daarnaast is de mogelijkheid van beheerd beleggen in de financiële wereld ook een gangbare constructie waarbij de inleg van klanten wordt belegd met waardevermeerdering als doel. De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de slachtoffers niet enkel zijn overgehaald door hun eigen hebzucht, dan wel dat van hen mocht worden verwacht dat zij de hen geschetste onjuiste voorstelling van zaken zouden doorzien. De rechtbank zal het verweer van de verdediging dan ook passeren.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
Feit 6
De verdachte wordt primair ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - in de periode van 1 maart 2020 tot en met 22 maart 2022 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 4 en 5, kan worden bewezen dat de onder dit feit genoemde bedragen van € 770,- en € 176.528,64 afkomstig zijn uit eigen misdrijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eenvoudig witwassen van deze bedragen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen, in samenhang met de overige bewijsmiddelen in het dossier, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen en goederen.
Gewoonte
Het witwassen heeft gedurende een periode van twee jaar, frequent en op verschillende manieren plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde (geld)bedragen van € 176.528,64 aan cryptovaluta/bitcoins, het geldbedrag van € 4.555,- aangetroffen in de woning van verdachte, het geldbedrag van € 14.545,- en/of dure kleding/schoenen ter waarde van € 14.545,- en het geldbedrag van € 8.875,- startkapitaal [bedrijf 2] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte het (gewoonte)witwassen samen met een of meer anderen heeft begaan. Verdachte zal ten aanzien van deze bedragen/goederen partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte het geldbedrag en de goederen in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft witgewassen.
Feit 7
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op 22 maart 2022, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), harddrugs in zijn bezit heeft gehad.
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting op 4 november 2024;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2022, opgenomen op pagina C-3682 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRDD21001;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2022, opgenomen als ongenummerde bijlage bij het proces-verbaal met nummer ZBRDD21001-1048;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2022, opgenomen op pagina C-3673 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRDD21001.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2in de periode 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van 9.970,19 euro en 9.988,12 euro (zaak 3C) en
- [benadeelde 8] BV en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] heeft bewogen tot de afgifte van totaal 282.055,53 euro (zaak 4B) en
- [benadeelde 12] heeft bewogen tot de afgifte van totaal 3.500 euro (zaak 5),
door zich telkens uit te geven als bonafide bankmedewerker en hierbij te zeggen/berichten dat:
- de bankrekeninghouder/de ontvanger van het bericht is opgelicht en dat er fraude met zijn/haar bankrekening is gepleegd en dat er iemand heeft proberen in te breken op de bankrekening en
- de bankrekeninghouder/de ontvanger van het bericht zijn geld kan veiligstellen door dit naar (een) andere bankrekening(en) over te maken en
- de bedragen (althans geldbedragen van de rekening) volgens protocol veilig gesteld moeten worden en/of overgemaakt moeten worden op een andere rekening en
- dat er een vreemde transactie (of meerdere transacties) heeft/hebben plaatsgevonden met de rekening van de ontvanger van het/dat bericht en
- dat geprobeerd is geld van de rekening van de betrokkene over te schrijven naar een andere rekening (althans: dat de betrokkene -eerder- slachtoffer is geworden van fraude) waardoor (een of meer van) bovengenoemde persoon/personen en/of bedrijf/bedrijven (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
Feit 4in de periode 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk en wederrechtelijk in (een gedeelte van) een of meer geautomatiseerd werk(en), te weten een of meerdere servers/netwerken toebehorende aan de aan de [bank 1] en/of de [bank 2] , althans in een deel daarvan, waarop een internetbankieren omgeving van klant(en)
* [benadeelde 1] (zaak 3A) en
* [benadeelde 5] (zaak 3B) en
* [benadeelde 3] (zaak 3C) en
* [benadeelde 4] en [benadeelde 15] en [benadeelde 16] en [benadeelde 17] (zaak 4B) en
* [benadeelde 2] (zaak 5)
wordt gehost, althans bereikbaar is, zijn binnengedrongen, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededaders telkens de toegang hebben verworven tot het/de geautomatiseerde werk(en)
- met behulp van (een) valse sleutel(s), te weten de (inlog)gegevens voor het internetbankieren (te weten de gebruikersnaam en/of het wachtwoord) van/bij de [bank 1] en/of de [bank 2] en/of
- door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als zijnde een of meer geautoriseerde [bank 1] en/of [bank 2] -klant(en) en/of rekeninghouder(s) (van de betreffende rekening);
Feit 5in de periode 1 februari 2022 tot en met 22 maart 2022 in Nederland en/of in België en/of Spanje, meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 18] heeft bewogen tot de afgifte van 1095,90 euro en
- [benadeelde 19] heeft bewogen tot de afgifte van 510 euro en
- [benadeelde 20] heeft bewogen tot de afgifte van 172.220,94 euro en
- [benadeelde 21] heeft bewogen tot de afgifte van 510 euro en
- [benadeelde 22] heeft bewogen tot de afgifte van 1095,90 euro en
- [benadeelde 23] heeft bewogen tot de afgifte van 1095,90 euro
door voornoemde slachtoffers/benadeelden
-middels promotie (al dan niet via influencers) warm te maken om te investeren in
cryptovaluta/bitcoins (via hem, verdachte en/of [bedrijf 1] ) en/of
-voor te spiegelen dat [bedrijf 1] een erkend bedrijf in de handel in bitcoins betrof en/of
-aan te geven en/of voor te spiegelen dat er gehandeld werd in verschillende cryptovaluta en/of dat hij, verdachte en/of [bedrijf 1] meer dan 150.000 vaste klanten, althans een groot aantal klanten zou hebben en/of dat er forse winsten (van 5 a 6 keer de inleg) zouden kunnen/worden behaald en/of dat bij inleg minimaal 2000 euro winst zou worden behaald en/of
-te vragen en/of over te halen een Litebit account te openen en/of (vervolgens) te begeleiden in het aankopen van bitcoins/cryptovaluta en/of het (vervolgens) overboeken van die bitcoins/cryptovaluta naar door hem, verdachte en/of [bedrijf 1] opgegeven bitcoin adressen en/of
-aan te geven en/of voor te spiegelen dat er winst zou zijn gemaakt en/of (daarbij) (vervolgens) een schermafdruk met een tegoed aan bitcoins mee te zenden en/of (vervolgens) aan te geven dat om de winst uitgekeerd te krijgen er eerst belasting betaald moest worden (waarbij een afbeelding met het logo van de belastingdienst werd meegezonden) en/of
-enkele keren een klein bedrag (aan winst) uit te betalen om vertrouwen te winnen
-(aldus) te benaderen als bonafide trader/handelaar in cryptovaluta/bitcoins en/of (vervolgens) te misleiden/verleiden om te investeren in bitcoins/cryptovaluta via hem, verdachte en/of zijn, verdachte’s bedrijf [bedrijf 1]
waardoor bovengenoemde persoon/personen werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
Feit 6
Primair
in de periode 1 maart 2020 tot en met 22 maart 2022 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte van één of meerdere geldbedragen en voorwerpen, te weten van
* een (geld)bedrag van 176.528,64 euro (aan cryptovaluta/bitcoins), (zaak C7) en
* een (contant) geldbedrag van 4.555 euro en/of een paar Louis Vuitton schoenen (nieuwaarde 920 euro) (aangetroffen in woning verdachte op 22 maart 2022) en
* een of meer (contante) geldbedragen van ongeveer (totaal) 14.545 euro (ten behoeve van de aankoop van dure kleding en/of schoenen) en/of dure (exclusieve) kleding/schoenen ter waarde van 14.545 euro en
* een (contant) geldbedrag van (totaal) 8875 euro (startkapitaal [bedrijf 2] ) en/of
een geldbedrag van (totaal) 10.056,78 euro (bedrijfsinkopen [bedrijf 2] bij Belsimpel)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op deze geldbedragen en/of voorwerpen zijn en/of
deze geldbedragen en/of voorwerp(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij verdachte wist, dat deze geldbedragen en/of voorwerpen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
in de periode 1 maart 2020 tot en met 22 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en één of meer van zijn mededader(s) van één of meerdere geldbedragen, te weten van
* een (contant) geldbedrag(en) van 770 euro (zaak 3A) en/of 9.970 euro (zaak 3C) en
* een of meer (contante en/of girale) geldbedrag(en) van (totaal) (ongeveer) 13.310,00 euro
(contante stortingen op bankrekening [medeverdachte 5] ) en
* een (contant) geldbedrag van 237.160 euro (zaak 4B) en/of 3.500 euro (zaak C5) en
* een of meer (contante en/of girale) geldbedrag(en) van (totaal) 47.684,59 euro (contante
stortingen op bankrekening [medeverdachte 5] ) en
* een geldbedrag van (totaal) 2.008,77 euro (bitcoin/cryptocurrency ontvangsten op/afkomstig van een Bitvavo account op naam van [medeverdachte 5] ) en
* een of meer (contante en/of girale) geldbedrag(en) van (totaal) 12.160 euro (contante
stortingen op bankrekening medeverdachte [medeverdachte 6] )
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op deze geldbedragen zijn en/of deze geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij verdachte en diens mededader(s) wisten, dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 7op 22 maart 2022 te [plaats] , gemeente Albrandswaard, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 134 XTC-pillen bevattende MDMA en 1,59 gram MDMA en 0,5 gram amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van feit 6
De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat het geldbedrag van € 770,- (zaak 3A) onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en bewezen verklaard dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen door het voorwerp in ieder geval voorhanden te hebben.
De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag, nu uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad.
Dit betekent dat dit onderdeel van het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen en daarom gelet op de geldende wetgeving geen strafbaar feit oplevert. Verdachte dient derhalve in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank (op grond van artikel 495, lid 5 Sv) tot toepassing van het volwassenenstrafecht. Verdachte was “slechts” de eerste vier maanden van de totale ten laste gelegde periode minderjarig. Daarbij adviseren alle betrokken deskundigen tot toepassing van het volwassenenstrafrecht. Alle mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn uitgeput en verdachte is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten terwijl zijn voorlopige hechtenis was geschorst. Dit zijn sterke contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Gedurende de proeftijd zal verdachte zich dienen te houden aan een aantal bijzondere voorwaarden, te weten dat verdachte:
  • zich zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig acht;
  • zich laat behandelen door [instelling] (ook als dat deelname aan Topzorg inhoudt), of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
  • zich zal inspannen voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding (betaald werk of scholing), met een vaste structuur;
  • zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Daarbij zal verdachte de reclassering inzage geven in zijn financiën en schulden.
Tevens verzoekt de officier van justitie om de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis uit te spreken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Verdachte heeft zijn voorlopige hechtenis doorgebracht in een JJI (jeugdinrichting) en er is na de schorsing van de voorlopige hechtenis ingezet op het toewerken naar volwassenheid. Daarbij is verdachte eerder veroordeeld door de rechtbank Den Haag. In het kader van die strafzaak is geadviseerd tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. De feiten waarvoor verdachte zich nu moet verantwoorden, zijn gepleegd in dezelfde periode. Dit alles pleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De verdediging vindt de strafeis van de officier van justitie veel te hoog. Het gaat hier om een langlopende zaak en verdachte heeft laten zien dat hij zich aan de voorwaarden heeft gehouden. De verdediging verzoekt de eis van de officier van justitie te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen in de periode mei 2020 tot en met januari 2021 schuldig gemaakt aan bankhelpdeskfraude en oplichting via [bedrijf 1] . Bij de bankhelpdeskfraude werden de slachtoffers telefonisch benaderd door de beller van de dadergroep, die zich voordeed als (fraudehelpdesk)medewerker van de bank en die de slachtoffers wijs maakte dat hun banktegoed gevaar liep. Op geraffineerde wijze werden de slachtoffers gemanipuleerd zodat zij hun tegoeden overboekten naar “kluis”rekeningen, zijnde de rekeningen van money mules. Vervolgens werden door de verdachten aanzienlijke geldbedragen van de bankrekening gepind. Bij de [bedrijf 1] fraude werden de slachtoffers overgehaald om hun crypto-investeringen over te boeken naar de wallet van [bedrijf 1] , wat in werkelijkheid de wallet van verdachte bleek te zijn. Aangevers werden grote winsten beloofd en kregen screenshots te zien met grote sommen geld. Het tegendeel bleek waar, verdachten raakten hun inleg in bijna alle gevallen helemaal kwijt. Dit alles om maar één ding te bereiken: zoveel mogelijk geld verdienen. Zelfs tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte doorgegaan met het plegen van soortgelijke feiten. Een grove minachting van het systeem en de slachtoffers. Stuitend is dat de verdachten deze criminele activiteiten ook daadwerkelijk zagen als werk. Verdachte (en de medeverdachten) hebben op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van de goedheid en het gewekte vertrouwen van de slachtoffers. De slachtoffers van de bankhelpdeskfraude dachten dat zij door de handelingen op te volgen konden voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Hun nachtmerrie werd uiteindelijk door toedoen van de verdachten alsnog werkelijkheid. Hierdoor is niet alleen het vertrouwen dat de slachtoffers in het digitale betalingsverkeer en het bankwezen hadden geschaad, maar is ook hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens in ernstige mate aangetast. De verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken en hebben enkel oog gehad voor hun eigen financiële gewin.
Ten laste van verdachte is daarnaast bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ruim € 500.000,-. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
Bij de doorzoeking bij verdachte thuis is er een bepaalde hoeveelheid harddrugs aangetroffen. Drugs leveren, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Bovendien leiden drugs veelal, direct en indirect, tot verschillende vormen van criminaliteit. Het bezit daarvan dient dan ook te worden tegengegaan.
Toepasselijk sanctiestelsel
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten voor een deel minderjarig en voor een deel meerderjarig was. Hiervoor is reeds overwogen dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van zowel de feiten die zijn gepleegd vóórdat verdachte de leeftijd van 18 jaar had bereikt, als van de feiten die zijn gepleegd nadat hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Op grond van artikel 495, vijfde lid, Sv dient de rechtbank in een dergelijk geval een keuze te maken wat het toepasselijke sanctiestelsel betreft. Gelet op wat in de Memorie van Toelichting bij de invoering van dit wetsartikel is opgenomen, heeft als hoofdregel te gelden dat de berechting geschiedt volgens het sanctierecht voor volwassenen. Enkel wanneer de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, kan van dit uitgangspunt worden afgewezen.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om van voornoemde regel af te wijken. Zowel de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) als de jeugdreclassering adviseren om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat zij bewezen acht dat verdachte gedurende langere tijd een groot aantal strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast is verdachte na zijn veroordeling door de rechtbank Den Haag direct verdergegaan met het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank ziet in deze omstandigheden een pro-criminele levenshouding. Ook lijkt verdachte niet open te staan voor pedagogische beïnvloeding.
Voortgezette handeling?
De verdediging heeft bepleit dat, gelet op de samenhang tussen de feiten 2, 4 en de samenhang tussen de feiten 3 en 4, er sprake is van een voortgezette handeling. De handelingen zijn opvolgend en dermate verknocht dat gesproken moet worden van een voortgezette handeling, waar één wilsbesluit aan ten grondslag heeft gelegen.
Voor de voortgezette handeling is het van belang of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen zodanig nauw met elkaar samenhangen, dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling of de onder 2 en 4 en 3 en 4 bewezenverklaarde feiten moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling, stelt de rechtbank voorop dat er weliswaar samenhang in de bewezenverklaarde feiten zit, maar dat het desondanks afzonderlijk tenlastegelegde feiten betreft. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte eerst via oplichting geld heeft laten overboeken naar rekeningen van de money mules, waarna er wederrechtelijk is ingelogd op de digitale bankomgeving van de money mules, waarna dat geld vervolgens contant is opgenomen door middel van pintransacties. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een voortgezette handeling, maar dat het gaat om afzonderlijke strafbare handelingen, waar telkens een nieuw ongeoorloofd wilsbesluit van verdachte aan ten grondslag ligt om een stap verder te komen in het proces om zodoende uiteindelijk geld van aangevers weg te kunnen nemen. Het verweer wordt verworpen.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De Raad en de reclassering
De rechtbank houdt ook rekening met het adviesrapport van de reclassering van 31 oktober 2024.. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog-gemiddeld. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, de verplichting tot het hebben van een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in de hoofdzaak dat verdachte op 22 maart 2022 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 31 januari 2025 uitspraak. Hoewel het een groot en complex dossier betreft, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 10 maanden. Zij zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen.
De straf
De rechtbank ziet ten aanzien van feit 2 en feit 7 aanleiding om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het LOVS die zien op fraude en het aanwezig hebben van harddrugs. Ten aanzien van fraude kijkt de rechtbank naar het benadelingsbedrag, wat uitkomt tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,-, waarbij de oriëntatiepunten uitgaan van een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden. Verder heeft verdachte tussen de 50 – 100 gram harddrugs in zijn bezit gehad, waarbij de oriëntatiepunten uitgaan van 150 uur werkstraf.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na een eerdere veroordeling op 29 oktober 2021 voor soortgelijke feiten, verder is gegaan met het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Gelet hierop en op de aard, de ernst en de hoeveelheid van de feiten, alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte opleggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie en de verdediging, geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke straf. Ten eerste was bij vonnis van 29 oktober 2021 aan verdachte ook een voorwaardelijke straf opgelegd, die hem er niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ten tweede is van belang dat, gezien de duur van de detentie die aan verdachte zal worden opgelegd en zijn jonge leeftijd, de omstandigheden kunnen veranderen en eventuele opgelegde bijzondere voorwaarden niet meer op de dan geldende situatie van verdachte toepasbaar zijn. De rechtbank kiest er daarom voor om nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat aan verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling passende voorwaarden kunnen worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de rechtbank, met ingang van 9 juni 2023 de voorlopige hechtenis onder voorwaarden heeft geschorst. Gezien het tijdsverloop tussen de aanvang van de voorlopige hechtenis en de einduitspraak, alsmede het feit dat verdachte zich gedurende de schorsing heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden, ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partijen

7.1
Algemene uitgangspunten en overwegingen
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 2, 4 en 5 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen die te koppelen zijn aan de bewezenverklaarde feiten en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partijen te vergoeden. De hoogte van het toewijsbaar geachte bedrag zal hieronder per benadeelde partij worden besproken.
Immateriële schade
Een tweetal benadeelde partijen, [benadeelde 4] en [benadeelde 23] , heeft een immateriële schadevergoeding gevorderd. De rechtbank zal deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in (dit deel van) hun vorderingen. De rechtbank wil met dit oordeel niets afdoen aan de impact die de strafbare feiten op de benadeelde partijen hebben gehad. Voor de toekenning van een schadevergoeding vanwege geleden immateriële schade is echter vereist dat op basis van stukken kan worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Daarvan is in het onderhavige geval onvoldoende gebleken. Daarnaast is geen sprake van strafbare feiten op basis waarvan de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon reeds op grond daarvan kan worden aangenomen.
Schadevergoedingsmaatregel
Vooruitlopend op de beoordeling van de vorderingen van de verschillende benadeelde partijen, overweegt de rechtbank dat zij de schadevergoedingsmaatregel op zal leggen bij toe te wijzen vorderingen van natuurlijke personen.
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen bij toe te wijzen vorderingen van de [bank 3] en de [bank 2] . Deze maatregel is er namelijk om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een rechtspersoon mag in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren, in tegenstelling tot een natuurlijke persoon. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Wettelijke rente
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen, steeds gerekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Dit geldt ook voor de op te leggen schadevergoedings-maatregelen.
Hoofdelijk
De rechtbank stelt vast dat verdachte de feiten 2 en 4 met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de toegekende schadevergoedingen en de schadevergoedingsmaatregel voor de benadeelde partijen van die feiten hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde partij [bank 2] N.V. (zaak C5)
De benadeelde partij [bank 2] N.V. (hierna: [bank 2] ) vordert een schadevergoeding van € 3.500,-, bestaande uit materiële schade. De materiële schade bestaat uit schadeloosstelling van [benadeelde 12] . Ook vordert de [bank 2] een bedrag van € 120,- ter vergoeding van de gemaakte proceskosten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt toewijzing van de vordering. De [bank 2] heeft de kosten uit coulance gemaakt door de gedupeerde klanten te vergoeden. De vordering van de [bank 2] ziet direct op de schade en kan derhalve worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de proces- dan wel onderzoekskosten af te wijzen nu deze niet zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de schade die de bank heeft geleden door toedoen van verdachte is ontstaan. [benadeelde 12] heeft aangifte gedaan en heeft van de [bank 2] op 19 maart 2021 een coulancebetaling ontvangen. Een coulancebetaling is in het maatschappelijke verkeer een voorzienbare reactie en het rechtstreekse gevolg van een fraude die zich richt op een klant van een bank.
De door de [bank 2] gevorderde proceskosten zal de rechtbank op basis van de onderbouwing van de vordering aanmerken als onderzoekskosten. Op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef onder b, BW komen de door de [bank 2] gemaakte onderzoekskosten voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. De rechtbank overweegt in dat kader op dat de gevorderde onderzoekskosten haar niet onredelijk voorkomen.
7.3
De benadeelde partij [benadeelde 4] (zaak C4B)
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 4.500,-, bestaande uit immateriële schade.
Verdachte zal voor feit 3 worden vrijgesproken. Voor zover de vordering ziet op feit 4 zal de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen [benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.4
De benadeelde partij [benadeelde 23] (zaak C7)
De benadeelde partij [benadeelde 23] vordert voor feit 5 een schadevergoeding van € 2.596,-, bestaande uit € 1.096,- aan materiële schade en € 1.500,- immateriële schade.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen zal de rechtbank [benadeelde 23] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.5
De benadeelde partij [benadeelde 24] (zaak C3B)
De benadeelde partij [benadeelde 24] heeft aangegeven een schadevergoeding in te willen dienen, maar er is geen vordering ontvangen en dus ook geen bedrag gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade niet is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.6
De benadeelde partij [benadeelde 13] (zaak C3C)
De benadeelde partij [benadeelde 13] heeft aangegeven een schadevergoeding in te willen dienen, maar er is geen vordering ontvangen en dus ook geen bedrag gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade niet is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.7
De benadeelde partij Coöperatieve [bank 3] U.A. (zaak C4B)
De benadeelde partij Coöperatieve [bank 3] U.A. (hierna: de [bank 3] ) vordert een schadevergoeding van € 239.038,20, bestaande uit materiële schade.
De materiële schade bestaat uit:
- Schadeloosstelling klanten € 237.838,20
o [benadeelde 8] B.V. € 97.410,73
o [benadeelde 10] € 124.716,47
o [benadeelde 11] € 15.711,-
- Onderzoekskosten € 1.200,-
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt toewijzing van de vordering. De [bank 3] heeft de kosten uit coulance gemaakt door de gedupeerde klanten te vergoeden. De heer [benadeelde 8] is gebeld als particulier en zijn zakelijke rekeningen zijn vervolgens meegenomen in de bewezen verklaarde oplichting. De officier van justitie verzoekt ook de gevorderde onderzoekskosten toe te wijzen.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de onderzoekskosten af te wijzen nu deze niet zijn gespecificeerd. Voorts stelt de verdediging dat er geen sprake is van rechtstreekse schade en onvoldoende nauw verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de door de bank geleden schade. Daarbij wijst de verdediging op de toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdeskfraude. Op grond van deze toetsingscriteria moet het gaan om particuliere slachtoffers. Bij de vordering van de [bank 3] gaat het niet om particuliere rekeninghouders, maar om zakelijke rekeningen. De [bank 3] had niet hoeven te betalen op grond van de beleidsregel coulance vergoeding.
Oordeel van de rechtbank
De [bank 3] heeft driemaal en laatstelijk op 31 december 2020 uit coulance de door [benadeelde 8] B.V., [benadeelde 10] en [benadeelde 11] geleden schade vergoed. De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezenverklaarde oplichting door verdachte en de schade van de bank voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de bank door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Dat er sprake is van een zakelijke rekeninghouder, maakt dat niet anders
Op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef onder b, BW komen de door de [bank 3] gemaakte onderzoekskosten voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. De rechtbank overweegt in dat kader op dat de gevorderde onderzoekskosten haar niet onredelijk voorkomen.
7.8
De benadeelde partij [benadeelde 1] (zaak C3A)
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 700,-, bestaande uit materiële schade.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Hoewel verdachte van feit 3 wordt vrijgesproken, wordt hij wel veroordeeld voor de onder feit 4 ten laste gelegde computervredebreuk, waarvan ook [benadeelde 1] slachtoffer is geworden. De door [benadeelde 1] geleden schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde in beslaggenomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met behulp van deze voorwerpen de strafbare feiten zijn begaan dan wel deze voorwerpen uit baten van de strafbare feiten zijn verkregen en deze toebehoren aan verdachte. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat, voordat eventuele wederverkoop via de Stichting Domeinen zal plaatsvinden, de gegevensdragers eerst zodanig worden gewist dat alle aanwezige strafbare gegevens van de apparaten zullen worden verwijderd, alsook op die apparaten geïnstalleerde apps (en daaraan gekoppelde accounts) die toegang geven tot strafbare gegevens.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 138ab, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de tenlastelegging;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 6 bewezenverklaarde, voor zover dat ziet op 770 euro (zaak 3A), niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan;
- verklaart dat het overige bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4:medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 5:oplichting, meermalen gepleegd;
feit 6:(medeplegen van) gewoontewitwassen
feit 7:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712795, Samsung Galaxy);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712796, Samsung Galaxy);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712797, Samsung Galaxy);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712798, Samsung Galaxy);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712799, Samsung Galaxy);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712800, Oppo);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712803, Samsung Galaxy);
* € 155,- (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712985);
* € 4.400,- (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712984);
* € 700,- (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712778);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712785, Samsung);
* een telefoon (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712786, Samsung);
* keyboard (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712850, Logitech);
* keyboard (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712851, Logitech);
* schoenen (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712973, Louis Vuitton);
* computer (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712971, HP);
* GSM (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712972);
* GSM (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712980, Huawei);
* GSM (omschrijving: PL2000-ZBRDD21001_712982, Samsung);
Benadeelde partijen
[bank 2] N.V.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bank 2] van € 3.620,-, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
[benadeelde 4]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 23]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 23] van € 1.096,-, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 23] , € 1.096,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 24]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 24] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 24] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 13]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 13] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 13] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Coöperatieve [bank 3] U.A.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bank 3] van € 239.038,20 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 700,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 6), € 700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen en R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.