4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Deelname aan criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en/of de medeverdachten in de periode 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 zich een aantal malen hebben beziggehouden met het plegen van verschillende strafbare feiten, te weten het medeplegen van oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachten op bepaalde momenten in wisselende verbanden met elkaar hebben samen-gewerkt, maar de bewijsmiddelen leveren - ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat er tussen de verdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur als hiervoor bedoeld heeft bestaan. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende informatie. Zo komt niet naar voren dat onderling gezamenlijke regels golden dan wel dat afspraken waren gemaakt over de onderlinge verdeling van werkzaamheden of activiteiten van deelnemers met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ook ontbreken voldoende aanwijzingen voor een gezamenlijke besluitvorming. Verder kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat uit het dossier blijkt dat de verdachten zich (ook) los van elkaar bezig hielden met soortgelijke criminele activiteiten. Daarbij komt dat uit het dossier onvoldoende is gebleken van een aanwijsbare leider die opdrachten of aansturing geeft aan de andere deelnemers binnen het samenwerkingsverband. De vraag van verdachte aan [medeverdachte 1] om een Snapchataccount aan te maken, is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten, maakt nog niet dat hij daardoor deel uitmaakt van een criminele organisatie.
Het voorgaande betekent dat niet is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en dat derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten de hen verweten feiten in sommige gevallen alleen hebben gepleegd, maar soms ook echt gezamenlijk hebben opgetrokken. De rechtbank zal per feit beoordelen of er sprake is geweest van medeplegen.
In dat kader merkt de rechtbank op dat de verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van een bovenlaag, bestaande uit personen die verdachte aanstuurden, en dat verdachte hierover niet nader wil verklaren uit angst voor represailles. De rechtbank stelt vast dat er op basis van het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn voor deze niet te verifiëren verklaring van verdachte. De rechtbank zal dit onderdeel van de verklaring van verdachte dan ook als niet aannemelijk terzijde schuiven.
Feit 2
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich – kort gezegd – in de periode van 15 mei 2020 tot en met 30 januari 2021, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 7] , [benadeelde 8] BV en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en [benadeelde 12] .
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Voor alle zaaksdossiers zoals opgenomen onder feit 2
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 8 maart 2023;
- de aangifte van [benadeelde 7] d.d. 20 mei 2020;
- de verklaring van [benadeelde 13] d.d. 3 maart 2021;
- de aangifte van [benadeelde 9] , namens [benadeelde 8] BV en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] d.d. 9 december 2020;
- nader verhoor van aangever [benadeelde 9] d.d. 26 februari 2021;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2022;
- de aangifte van [naam 1] , namens [benadeelde 12] d.d. 28 januari 2021.
Modus operandi bankhelpdeskfraude
Vanaf het tweede kwartaal 2020 tot begin 2021 is bij de politie een aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. Uit de verschillende aangiftes komt naar voren dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun pinpas en pincode afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen en/of aankopen te doen: de slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. In meerdere gevallen werden de slachtoffers overtuigd om geldbedragen over te schrijven van hun spaarrekeningen naar lopende rekeningen en die bedragen werden overgeboekt naar wat door de bankmedewerker een “kluisrekening” of “depositorekening” werd genoemd. Deze rekening was in feite een rekening van een money mule, die via een promotiefilmpje van een influencer op Snapchat in contact was gekomen met Snapchataccounts als “ [gebruikersnaam 1] ”, “ [gebruikersnaam 2] ” en/of “ [gebruikersnaam 3] ”. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verantwoordelijk was voor voornoemde accounts. In het promofilmpje van de influencer werd gevraagd wie zijn bankrekening beschikbaar wil stellen. Diegene die zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen, kwam in gesprek met de gebruiker van voornoemde accounts en kreeg vervolgens een pitch te zien, waarbij duidelijk werd gemaakt dat hij of zij 25 tot 40% zou krijgen van het bedrag wat overgemaakt zou worden naar zijn of haar rekening. Vaak kregen ze helemaal niets en verloren zij ook hun eigen spaargeld. Op deze manier kreeg uiteindelijk een loopjongen/pinner de beschikking over de pinpas en de inloggegevens van deze money mules en werden er vervolgens in rap tempo grote geldbedragen gepind en goederen aangeschaft. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Medeplegen oplichting?
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de in de tenlastelegging genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Er is geen bewijs dat verdachte de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht: niet kan worden vastgesteld dat hij degene was die de aangevers belde. De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden, is of verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichtingen betrokken was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Bij deze vorm van oplichting gaat de rechtbank ervan uit dat er een zekere vorm van organisatie noodzakelijk is waarbij verschillende mensen betrokken zijn en eenieder een bepaalde rol vervult. De in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. Het bellen en op andere wijze communiceren met de slachtoffers, en het ophalen van bankpassen, zijn handelingen die planning en afstemming vereisen. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken over bankrekeningen en bankpassen van money mules en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Vanaf het moment dat er contact wordt gelegd met de slachtoffers, is snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het toegang krijgen tot de bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van hun rekening naar de bankrekeningen van money mules en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd.
Verdachte had een cruciale rol door het ronselen van bankpassen. Die cruciale rol zette zich voort na het overmaken van de geldbedragen op de rekening van de money mules, door ervoor te zorgen dat het geld ook daadwerkelijk in handen kwam van hem en de mededaders. Verdachte legde tijdens en na de oplichtingshandelingen contact met mensen die op deze wijze aangevers geld afhandig hadden gemaakt en met de mensen die hiervoor hun bankrekening beschikbaar stelden. Hij wist dat het geld door middel van oplichtingen was verkregen en hij wist dat er snel moest worden gehandeld om het geld te verzilveren. Daaruit volgt dat hij niet alleen nauw overleg moet hebben gehad met de medeverdachten aangaande de planning van de oplichtingen, het overmaken en het pinnen, maar ook dat hij daaraan voorafgaand en daarna handelingen heeft verricht die te herleiden zijn tot een vooropgesteld gezamenlijk plan. Van het betalen en aanvragen van promofilmpjes door influencers tot degene die uiteindelijk het geld pint, al deze handelingen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Uit de foto’s, video’s en de aangetroffen (screenshots van) appberichten blijkt dat deze planning, samenwerking en afstemming ook daadwerkelijk plaatsvonden. Er is aldus sprake geweest van een hechte en intense samenwerking en betrokkenheid tussen verdachte en de medeverdachten. De rechtbank leidt uit deze redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, daarom af dat bij de oplichtingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichtingen.
Feit 3
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 tezamen en vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 1] (zaak 3A) en/of [benadeelde 5] (zaak 3B) en/of [benadeelde 3] (zaak 3C) en/of [benadeelde 4] (zaak 4B) en/of [benadeelde 2] (zaak 5).
[benadeelde 3]
Uit het dossier komt naar voren dat [benadeelde 3] uiteindelijk door haar broer [benadeelde 5] werd bewogen om haar bankpas, pincode en inloggegevens voor haar internetbankieromgeving af te staan. Hier heeft verdachte geen direct aandeel in gehad, wat betekent dat hij hiervoor (partieel) zal worden vrijgesproken.
[benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 2]
Voornoemde aangevers kwamen via promofilmpjes van influencers op Snapchat waarin werd aangegeven dat men snel en eenvoudig veel geld kon verdienen, in contact met accounts zoals [gebruikersnaam 3] en [gebruikersnaam 2] . Via een zogeheten pitch werden de personen overtuigd om hun bankpas en inloggegevens af te staan, waarna zij duizenden euro’s per maand konden verdienen door sponsorgelden op hun rekening te laten storten. Het geld dat hen in het vooruitzicht was gesteld, hebben de aangevers niet ontvangen. Evenmin hebben zij hun bankpas teruggekregen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 326 Sr in relatie tot de aangevers.
Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326 lid 1 Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtings-middel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is volgens vaste jurisprudentie in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer - gelet op de alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van verdachte besloten onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. In verband hiermee verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1814), gewezen in een zaak die qua modus operandi en maatschappelijke context overeenkomt met de onderhavige casuïstiek. Het oplichtingsmiddel: samenweefsel van verdichtsels
Bij een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij de ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Gelet op de resultaten van het onderzoek ‘Michigan” staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is geweest van een dergelijk samenweefsel van verdichtsels. Dit bestond onder meer uit de mededelingen dat snel geld verdiend kon worden door afgifte van de bankpas, pincode en inloggegevens van de internetbankieromgeving van de aangevers, waarna de aangevers duizenden euro’s per maand zouden kunnen “verdienen” na ontvangst van sponsorgelden. Er werd daarbij de schijn opgehouden dat het voor legale werkzaamheden was. Er werden advertenties geplaatst, er werden voorbereide pitches gebruikt om twijfelende mensen over te halen en er werden verschillende influencers ingeschakeld om de geloofwaardigheid van het verhaal kracht bij te zetten en het bereik van de advertenties te vergroten.
Voor bewezenverklaring van oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is onder meer vereist dat iemand
doorhet oplichtingsmiddel (hier: het samenweefsel van verdichtsels) is bewogen tot, in deze zaak, het ter beschikking stellen van de bankpas met pincode en de inloggegevens van de internetbankieromgeving.
De in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid
Als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat meestal ook. De rechtbank is van oordeel dat de aangevers de voorstelling van zaken te gemakkelijk voor lief hebben genomen en, om hun moverende redenen, niet of onvoldoende verder hebben doorgevraagd. De aangevers zijn via Snapchat door een anoniem account benaderd of hebben daar gereageerd op een advertentie, en kregen de belofte voorgeschoteld dat er snel en (vergeleken met in het maatschappelijk verkeer) ongebruikelijk veel geld verdiend kon worden. Daarbij is hen gevraagd hun bankpas, pincode en inloggegevens van internetbankieren af te staan aan een volstrekt onbekend iemand, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat daar uiterst zorgvuldig en vertrouwelijk mee om moet worden gegaan in verband met de fraudegevoeligheid van het verstrekken van dergelijke gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank hadden die feiten en omstandigheden minstens alarmbellen moeten laten afgaan en had men er in die situatie van uit moeten gaan dat de hele gang van zaken geen zuivere koffie was.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aangevers door het samenweefsel van verdichtsels weliswaar zijn bewogen tot afgifte van hun bankpas, pincode en inloggegevens van hun internetbankieromgeving, maar dat van oplichting geen sprake kan zijn, nu de aangevers de hen geschetste onjuiste voorstelling van zaken hadden moeten doorzien. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichtingen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 4
De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich -kort gezegd- in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 januari 2021 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan het binnendringen in (een gedeelte van) een of meer geautomatiseerd werk(en) van de [bank 1] en/of de [bank 2] , waarop een internetbankieren omgeving van [benadeelde 1] (zaak 3A) en/of [benadeelde 14] (zaak 3A) en/of [benadeelde 5] (zaak 3B) en/of [benadeelde 3] (zaak 3C) en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 15] en/of [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] (zaak 4B) en/of [benadeelde 2] (zaak 5) wordt gehost althans binnengedrongen.
Hoewel de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder feit 3 ten laste gelegde oplichtingen, betekent dit niet zonder meer dat er geen sprake kan zijn van computervredebreuk. Zij overweegt dienaangaande als volgt.
[benadeelde 1] en [benadeelde 14]
Uit het dossier blijkt dat op 11 mei 2020 door verdachte vanuit huis werd ingelogd op de bankomgeving van [benadeelde 1] . Haar pinlimiet werd verhoogd en geld werd overgemaakt van de spaarrekening naar de betaalrekening. Vervolgens is er op 12 mei 2020 een bedrag van € 770,- gepind. [benadeelde 1] had geen toestemming gegeven om dit geld over te boeken en op te nemen, noch om de instellingen met betrekking tot haar bank- en spaarrekening aan te passen.
Uit de aangifte van de [bank 1] met betrekking tot [benadeelde 1] blijkt dat er is gepoogd om een bedrag van € 10.700,- over te boeken van Onderneming [benadeelde 14] . Nu er verder geen onderzoek is verricht naar deze transactie zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de computervredebreuk ten aanzien van [benadeelde 14] .
[benadeelde 5] ,
Op 12 mei 2020 is aangever benaderd door [gebruikersnaam 2] . Het telefoonnummer waarmee aangever contact had met [gebruikersnaam 2] was in gebruik bij verdachte. Aangever heeft zijn bankpas, pincode en inloggegevens van zijn bankomgeving afgestaan. In de periode van 12 tot en met 15 mei 2020 is er meerdere keren ingelogd op de bankomgeving van aangever vanaf het IP-adres van de woning van [medeverdachte 1] . Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verbleven op 12 en 13 mei 2020 samen in het [hotel] te Rotterdam.
[benadeelde 3]
Uit het dossier blijkt dat op 14 mei 2020 om 14.50 uur was ingelogd op de bankrekening van aangever en de pinlimiet is verhoogd naar € 10.000,00. Om 22.19 uur werd een nieuw toestel toegevoegd aan de digitale bankomgeving, namelijk een iPhone met als device naam " [naam iPhone] ". Dat was het toestel van verdachte.
[benadeelde 4] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] en [benadeelde 17]
Op 5 december 2020 was verdachte betrokken bij de helpdeskfraude tegen [B.V.] / [naam 2] en de helpdeskfraude tegen [benadeelde 10] / [benadeelde 8] B.V. In de iPhone 12 van verdachte zijn op 5 december 2020 tussen 18.23 uur en 20.56 uur 42 afbeeldingen aangemaakt, waarvan 36 screenshots van Snapchat gesprekken. Onder andere stuurde verdachte als gebruiker van de iPhone 12 een foto van de inloggegevens van [benadeelde 4] naar " [gebruikersnaam 4] ". Op dezelfde dag stuurde verdachte een foto van de bankpas en vermoedelijke inloggegevens van [benadeelde 15] naar [medeverdachte 4] . Ook is een foto aangetroffen aangemaakt op 5 december 2020 om 18.27 uur met de bevestiging van de tijdelijke verhoging van de pinlimiet naar "10.000 EUR". Ten aanzien van [benadeelde 16] is een screenshot in de iPhone 12 aangetroffen waarop is ingelogd op de bankapp van de bankrekening van [benadeelde 16] . Ook is op de iPhone 12 van verdachte een foto aangetroffen van een telefoon waarop is te zien dat het limiet van de betaalpas behorende bij de [bank 1] bankrekening van [benadeelde 17] is verhoogd naar € 10.000,-.
[benadeelde 2]
Op 22 januari 2021 heeft [benadeelde 2] de inloggegevens van haar bankomgeving met verdachte gedeeld. Vanaf de iPhone XR werd op 22 januari 2021 een screenshot met de bankomgeving van [benadeelde 2] naar [benadeelde 2] verzonden.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte (en zijn mededaders) hebben door middel van een samenweefsel van verdichtsels de bankgegevens van de aangevers bemachtigd. Deze gegevens zijn gebruikt om daarmee in te loggen op de beveiligde bankomgeving van de aangevers. Daarmee is binnengedrongen in een (deel van een) geautomatiseerd werk, namelijk de beveiligde internetbankieren-omgeving van de [bank 2] en de [bank 1] . Dat is gedaan met inloggegevens tot het gebruik waarvan verdachte niet bevoegd was, aangezien de rechtbank als uitgangspunt neemt dat een ieder alleen beschikking heeft over zijn eigen bankrekening en inloggege-vens. Door het afgeven van de bankpassen, pincodes en inloggegevens door aangevers, wordt niet expliciet toestemming gegeven voor het inloggen en het verrichten van handelingen in hun bankomgeving – laat staan handelingen gericht op criminele activiteiten – waarmee het binnendringen wederrechtelijk is. De rechtbank acht daarmee feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen computervredebreuk?
Zoals hiervoor bij feit 2 is overwogen, is voor bankhelpdeskfraude een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de verschillende betrokken personen vereist. Ook het wegsluizen van het geld, onder andere door middel van computer-vredebreuk, is een onlosmakelijke schakel in het geheel, waarvoor een nauwe en bewuste samenwerking is vereist. Ten aanzien van de computervredebreuk volgt uit het dossier dat verdachten in nauw contact stonden met elkaar en intensief met elkaar samenwerkten. Dit blijkt onder andere uit de berichten over en weer waarin de inloggegevens van de aangevers werden gedeeld of de screenshots die over en weer werden verstuurd waarop was te zien dat ingelogd was in de bankomgeving van de aangevers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, dat het medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Feit 5
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – in de periode van 1 februari 2022 tot en met 22 maart 2022 tezamen en in vereniging met (een) ander(en), door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 18] , [benadeelde 19] , [benadeelde 20] , [benadeelde 21] , [benadeelde 22] en [benadeelde 23] , heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor de oplichting van aangevers [benadeelde 18] , [benadeelde 19] , [benadeelde 20] , [benadeelde 21] , [benadeelde 22] en [benadeelde 23] . Door “ [bedrijf 1] ” te laten promoten via influencers, werd het vertrouwen gewonnen van voornoemde slachtoffers en werden zij gewezen op de mogelijkheid om via “ [bedrijf 1] ” cryptovaluta in te leggen. Vervolgens werd er via WhatsApp met de aangevers gecommuniceerd waarbij hen werd voorgehouden dat zij in korte tijd veel winst konden behalen met het aankopen van cryptovaluta, in dit geval Bitcoins. Nadat de aangevers een Litebit-account hadden aangemaakt en Bitcoins hadden aangeschaft, hebben zij deze naar een door " [bedrijf 1] ” opgegeven adres verzonden. Enige tijd daarna kregen zij een bericht dat er veel winst was gemaakt, vaak met een screenshot als bijlage.
Om deze winst uitgekeerd te krijgen moest door de aangevers, zo deed “ [bedrijf 1] ” voorkomen, eerst een extra bedrag aan Bitcoins worden betaald aan de Belastingdienst. De aangevers hebben, op aangeefster [benadeelde 20] na, geen cent uitgekeerd gekregen en waren hun inleg en in sommige gevallen ook het betaalde bedrag aan “belastingen” kwijt.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte werden onder andere twee mobiele telefoons in beslag genomen. Deze telefoons waren verstopt in stoelen. In deze telefoons werden WhatsAppgesprekken aangetroffen die zagen op de promotie van “ [bedrijf 1] ” en gesprekken met aangevers voornoemd. De slachtoffers werden in de telefoons aangeduid als “VIS”, gevolgd door een nummer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij verantwoordelijk is geweest voor “ [bedrijf 1] ” en de oplichting van de slachtoffers.
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van dit feit nu de slachtoffers in haar optiek niet zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen door het oplichtingsmiddel, maar door hun eigen hebzucht, subsidiair dat zij niet de in het maatschappelijke verkeer vereiste omzichtigheid hebben betracht. De rechtbank is van oordeel dat het in korte tijd en op legale wijze behalen van forse winsten in de wereld van de cryptovaluta geen uitzonderlijke omstandigheid is. Het verhaal dat de slachtoffers voorgeschoteld kregen door verdachte was in het maatschappelijk verkeer dan ook niet geheel vreemd. Daarnaast is de mogelijkheid van beheerd beleggen in de financiële wereld ook een gangbare constructie waarbij de inleg van klanten wordt belegd met waardevermeerdering als doel. De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de slachtoffers niet enkel zijn overgehaald door hun eigen hebzucht, dan wel dat van hen mocht worden verwacht dat zij de hen geschetste onjuiste voorstelling van zaken zouden doorzien. De rechtbank zal het verweer van de verdediging dan ook passeren.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
Feit 6
De verdachte wordt primair ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - in de periode van 1 maart 2020 tot en met 22 maart 2022 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 4 en 5, kan worden bewezen dat de onder dit feit genoemde bedragen van € 770,- en € 176.528,64 afkomstig zijn uit eigen misdrijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eenvoudig witwassen van deze bedragen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen, in samenhang met de overige bewijsmiddelen in het dossier, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen en goederen.
Gewoonte
Het witwassen heeft gedurende een periode van twee jaar, frequent en op verschillende manieren plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde (geld)bedragen van € 176.528,64 aan cryptovaluta/bitcoins, het geldbedrag van € 4.555,- aangetroffen in de woning van verdachte, het geldbedrag van € 14.545,- en/of dure kleding/schoenen ter waarde van € 14.545,- en het geldbedrag van € 8.875,- startkapitaal [bedrijf 2] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte het (gewoonte)witwassen samen met een of meer anderen heeft begaan. Verdachte zal ten aanzien van deze bedragen/goederen partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte het geldbedrag en de goederen in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft witgewassen.
Feit 7
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op 22 maart 2022, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), harddrugs in zijn bezit heeft gehad.
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting op 4 november 2024;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2022, opgenomen op pagina C-3682 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRDD21001;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2022, opgenomen als ongenummerde bijlage bij het proces-verbaal met nummer ZBRDD21001-1048;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2022, opgenomen op pagina C-3673 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRDD21001.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.