ECLI:NL:RBZWB:2025:496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/11882
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van compensatie voor kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om compensatie voor kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, had eerder aanvragen ingediend bij de Dienst Toeslagen, die op 16 juni 2022 drie primaire besluiten nam. De aanvraag voor 2014 werd toegewezen, maar de aanvragen voor de jaren 2009 tot en met 2013 werden afgewezen. De Dienst Toeslagen verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond in een besluit van 30 oktober 2023. Tijdens de zitting op 20 december 2024 werd het beroep behandeld, waarbij zowel eiseres als vertegenwoordigers van de Dienst Toeslagen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiseres is degene die de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en om herbeoordeling heeft gevraagd. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit uitsluitend het belang van eiseres raakt. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid door de Dienst Toeslagen en dat de wijzigingen in de kinderopvangtoeslag correct zijn doorgevoerd. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de wijzigingen niet door haar zijn ingediend. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk en het beroep van eiseres ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11882 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[de bewindvoerder] B.V., in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[eiseres],uit [plaats], eiseres,
en
[eiser], uit [plaats], eiser,
(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie voor het jaar 2013 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
De Dienst Toeslagen heeft op de aanvraag van eiseres om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009 tot en met 2014 drie primaire besluiten genomen, alle met dagtekening 16 juni 2022. De aanvraag voor het jaar 2014 is toegewezen en de aanvraag voor de jaren 2009 tot en met 2013 is afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 heeft de Dienst Toeslagen de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, en mr. S.Y. de Klerk en [naam] namens de Dienst Toeslagen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft met ingang van 27 april 2009 kinderopvangtoeslag aangevraagd en ontvangen voor de opvang van een van haar kinderen, en per 7 september 2010 voor allebei haar kinderen. Belastingdienst/Toeslagen heeft bij verschillende besluiten de eerder vastgestelde voorschotten hoger of lager vastgesteld.
Eiseres heeft zich gemeld voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De aanvraag is bij de Belastingdienst/Toeslagen geregistreerd op 2 april 2020.
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een bedrag van € 30.000,- toegekend op basis van de Catshuisregeling [1] .
Bij besluit van 16 juni 2022 met kenmerk UHT-DC 1 (primair besluit I) heeft de Dienst Toeslagen de definitieve compensatie voor het jaar 2014 vastgesteld op € 12.325,-, inclusief immateriële schadevergoeding. Omdat aan eiseres al € 30.000,- is uitbetaald, ontvangt zij geen nabetaling.
Bij besluit van 16 juni 2022 met kenmerk UHT-DC-I A (primair besluit II) is aan eiseres meegedeeld dat geen sprake was van vooringenomen handelen door de Dienst Toeslagen en dat eiseres daarom geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2009 tot en met 2013.
Bij besluit van 16 juni 2022 met kenmerk UHT-DH5 A (primair besluit III) heeft de Dienst Toeslagen aan eiseres medegedeeld dat zij voor de jaren 2009 tot en met 2013 ook geen recht heeft op compensatie op grond van de hardheidsregeling.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen alle drie de primaire besluiten. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord. De Bezwaarschriften Advies Commissie (BAC) heeft de Dienst Toeslagen geadviseerd de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren. De grond van eiseres tegen de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade heeft geleid tot aanpassing van de periode waarover de vergoeding wordt toegekend. Het aantal halve jaren waarover de vergoeding wordt berekend wijzigt hierdoor echter niet.
De Dienst Toeslagen heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de BAC en heeft dit advies gevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt (a) of het beroep van eiser ontvankelijk is, en (b) of de Dienst Toeslagen terecht het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie voor het jaar 2013 ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de toegekende compensatie voor het jaar 2014. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het geschil niet (langer) ziet op de jaren 2009 tot en met 2012. Dit deel van het bestreden besluit blijft daarom buiten de beoordeling.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank (a) is het beroep van eiser niet-ontvankelijk en (b) slaagt het beroep van eiseres niet en is het bezwaar tegen de afwijzing van compensatie voor het jaar 2013 terecht ongegrond verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid beroep van eiser
4. Alvorens toe te komen aan de inhoud van het bestreden besluit, dient de rechtbank
eerst ambtshalve de vraag te beantwoorden of eiser als belanghebbende in de zin van artikel
1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiser door het bestreden besluit niet rechtstreeks in zijn belangen getroffen en is hij daarom geen belanghebbende bij dit besluit. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres degene is die kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en ook om herbeoordeling heeft gevraagd. Het bestreden besluit, waarin aan eiseres is medegedeeld dat de afwijzing van haar verzoek om compensatie voor de jaren 2009 tot en met 2013 gehandhaafd blijft, raakt daarom uitsluitend het belang van eiseres rechtstreeks. Dat eiser ten tijde van de genoten kinderopvangtoeslag getrouwd was met eiseres en als toeslagpartner werd aangemerkt, en dat hij (mede) bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten, maakt niet dat hij een rechtstreeks, eigen belang heeft bij bestreden besluit op bezwaar. Daarin is immers alleen op de bezwaren van eiseres beslist. Voor zover eiser al enig financieel belang zou kunnen hebben bij toekenning van compensatie aan eiseres, is dat een afgeleid belang.
4.2.
Gelet op het voorgaande zal het beroep van eiser niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling van het beroep van eiseres
Achtergrond
5. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten
gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door de Dienst Toeslagen toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
De rechtbank stelt vast dat de primaire compensatiebesluiten gebaseerd zijn op de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Besluit Compensatieregeling). Met ingang van 5 november 2022 is de Wht van kracht. Voornoemde compensatieregeling is met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
Wettelijk kader
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiseres
7. Eiseres voert in beroep aan dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft beslist dat in het jaar 2013 geen sprake was van vooringenomen handelen. Eiseres zat in de schuldsanering (Wsnp) en haar bewindvoerder vertegenwoordigde haar in en buiten rechte. Zij was in die jaren niet bevoegd om beslissingen te nemen met betrekking tot haar financiën en was niet op de hoogte van de stand van zaken en het verloop van de rechtsverhouding met de Dienst Toeslagen. Als er in die jaren wijzigingen zijn doorgegeven dan had zij daar geen weet van en was zij daar ook niet verantwoordelijk voor, zo stelt eiseres. Daarnaast heeft de Dienst Toeslagen nagelaten om op basis van aannemelijkheid en welwillendheid te oordelen.
Standpunt Dienst Toeslagen
8. Volgens Dienst Toeslagen was er met betrekking tot het toeslagjaar 2013 geen sprake van vooringenomenheid omdat een regulier proces is doorlopen. De nieuwe (voorschotten) kinderopvangtoeslag zijn steeds vastgesteld op basis van de door eiseres zelf doorgegeven wijzigingen met betrekking tot het gezamenlijk inkomen van haar en haar toeslagpartner, en het aantal opvanguren. Die wijzigingen zijn steeds digitaal doorgegeven met gebruikmaking van het digid-nummer van eiseres. De Faillissementswet staat hieraan niet in de weg. Als een ander de wijzigingen heeft ingediend, dan heeft eiseres hiervoor toestemming gegeven door haar inloggegevens beschikbaar te stellen. Voor zover eiseres stelt dat ze de gegevens heeft doorgegeven aan haar bewindvoerder en diegene heeft verzuimd dat bericht door te geven, kan dit niet leiden tot de conclusie dat door de Dienst Toeslagen vooringenomen is gehandeld.
Beoordeling
9. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat de Dienst Toeslagen compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem in de periode vóór 23 oktober 2019 bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem vóór 23 oktober 2019 werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid bij de Dienst Toeslagen die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening.
9.1.
De Dienst Toeslagen heeft stukken overgelegd die zien op de wijzigingen die hebben plaatsgevonden in de hoogte van de (voorschotten) kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013. In dat jaar had eiseres een bewindvoerder in het kader van de Wsnp. Volgens de Dienst Toeslagen zijn alle wijzigingen door of namens eiseres ingediend.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat de door de Dienst Toeslagen overgelegde producties B11.86 tot en met B11.91 uitdraaien zijn uit het systeem, die zien op het toeslagjaar 2013. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat met de DigiD van eiseres op 29 december 2012, 8 en 18 januari 2013, 11 en 27 maart 2013 en 22 april 2013 wijzigingen zijn ingediend ten aanzien van het soort opvang (buitenschoolse opvang in plaats van dagopvang), het aantal opvanguren, het gezamenlijk inkomen en het rekentarief. Als op basis van die gewijzigde gegevens gebleken is dat het voorschot van het recht op toeslag niet juist (meer) was, is dit bij nieuwe (voorschot)beschikking of de definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag aangepast en is een hoger voorschot, nabetaling of terugvordering gevolgd. Dit alles maakt naar het oordeel van de rechtbank onderdeel uit van de reguliere procedure ter verkrijging van de kinderopvangtoeslag.
9.3.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de overgelegde stukken moeilijk leesbaar en daardoor niet te controleren zijn. Met deze stelling heeft de gemachtigde de juistheid van de ingediende wijzigingen en de wijze waarop deze zijn doorgevoerd niet betwist. Ook heeft eiseres geen, met stukken onderbouwd, bewijs geleverd dat de wijzigingen niet namens haar zijn doorgegeven. Voor zover eiseres moet worden gevolgd in haar standpunt dat de wijzigingen niet door haar, maar door een ander zijn ingediend, is dat een omstandigheid die niet te wijten is aan de Dienst Toeslagen. De wijzigingen zijn namelijk ingediend met de DigiD van eiseres, waaruit kan worden afgeleid dat zij haar inloggegevens zelf ter beschikking heeft gesteld.
Tevens heeft de Dienst Toeslagen onweersproken opgemerkt dat eiseres haar bezwaar van 6 juli 2015 tegen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 na een toelichting door de Dienst Toeslagen op 27 oktober 2015 heeft ingetrokken. Al deze omstandigheden in samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake kan zijn geweest van institutionele vooringenomenheid door de Dienst Toeslagen of van hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk:
- verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2, eerste lid
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 2:4, eerste lid
Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
Wet hersteloperatie toeslagen
(geldend vanaf 1 januari 2024)
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
(…)
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 49b (geldend van 7 juli 2020 tot en met 4 november 2022)
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan de rijksbelastingdienst in verband met een samenstel van zijn handelingen waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, volgens bij die regeling te stellen regels en binnen bij die regeling te stellen kaders, aan de belanghebbenden compensatie verlenen. Deze compensatie geschiedt in verband met het door die handelingen door die belanghebbenden ondervonden nadeel, voor zover de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen voor 23 oktober 2019 onvoldoende toereikend werden geacht om dit nadeel geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de compensatie geschiedt op een door de belanghebbende voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek. De compensatie blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is of wordt voorzien. (…)
Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
(geldend van 8 september 2020 tot en met 4 november 2022, vervallen per 2 februari 2023 met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022)
Dit besluit bevat beleidsregels voor de verstrekking van een compensatie aan ouders vanwege de institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.
2. Doelgroep
Dit besluit voorziet in een compensatie voor de ouder die deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek (onderdeel 2.1), die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF-)onderzoek
(onderdeel 2.2) of die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (onderdeel 2.3).
(…)
2.2.
Vergelijkbare (CAF-)onderzoeken
(…)
De Adviescommissie heeft in haar advies de (CAF-)onderzoeken geïdentificeerd waarin waarschijnlijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze of waarin mogelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze. De Belastingdienst/Toeslagen zal voor deze (CAF-)onderzoeken aan de hand van de door de Adviescommissie beschreven kenmerken beoordelen of daadwerkelijk sprake was van een institutioneel vooringenomen handelwijze. Het gaat hierbij om de volgende kenmerken:
1. Een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (‘zachte stop’).
2. Het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren.
3. Een zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden.
4. Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
5. Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
Bij de beoordeling van de (CAF-)onderzoeken aan deze kenmerken gaat het niet om de optelsom van deze kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een onderzoek. De afwezigheid van één kenmerk betekent niet dat er geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze betekent. De beoordeling geschiedt op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, inclusief het onderzoeksdossier.
(…)

Voetnoten

1.Stcrt. 2021, 14691