ECLI:NL:RBZWB:2025:492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-038261-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2024 een ontploffing heeft veroorzaakt bij een woning in [plaats]. De ontploffing, die werd veroorzaakt door een haarlakbus, leidde tot brand en gevaar voor de bewoners, [aangever 1] en [aangever 2]. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-sporen van de verdachte op de haarlakbus en historische verkeersgegevens van zijn telefoon die aantonen dat hij zich in de buurt van de ontploffing bevond. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen geloofwaardige verklaring had gegeven voor zijn aanwezigheid en dat de ontploffing gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners met zich meebracht. De benadeelde partij, [aangever 1], kreeg een schadevergoeding van € 2.000 toegewezen voor immateriële schade, terwijl andere delen van de vordering niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-038261-24
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. M.J.F. Zoeteweij, advocaat te Vlissingen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ontploffing heeft veroorzaakt met gevaar voor een woning en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 1] en/of [aangever 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. DNA van onder andere verdachte is aangetroffen op de haarlakbus die bij het veroorzaken van de ontploffing is gebruikt. Daarnaast volgt uit historische verkeersgegevens dat de telefoon van verdachte rondom het tijdstip van de ontploffing aanstraalt op twee zendmasten waartussen de woning van aangeefster zich bevindt. Een alternatief scenario is niet aannemelijk geworden.
Als gevolg van de ontploffing was sprake van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aangever en haar partner en gevaar voor goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 17 januari 2024 omstreeks 00.50 uur vond een ontploffing plaats bij de woning aan [het adres] in [plaats] , als gevolg waarvan brand is ontstaan op diverse plekken in de woning.
Om 0.50 uur schrokken [aangever 1] en haar partner wakker van een luide klap en glasgerinkel en zijn zij naar beneden gegaan. Daar aangekomen hebben zij brand zien woeden naast de tv, in kunstbloemen en ander decoratiemateriaal en in de gordijnen en luxaflex.
Het ontplofte object is aangetroffen in de woning en betrof vermoedelijk een spuitbus haarlak. Verder constateerde de politie dat het (dubbel)glas van het rechtervoorraam versplinterd was en de glasscherven in de woning op de grond lagen tot aan de achterpui. Door de druk van de explosie waren de (rol)gordijnen van het voorraam gekomen en hingen dwars over de tv. Diverse voorwerpen lagen omver, waren op de grond gevallen of waren beschadigd.
Uit de opgenomen beelden door één van de camera’s in de woning van [aangever 1] is te zien dat kort voor de ontploffing een persoon hard wegloopt uit haar voortuin.
Rol van verdachte
Op de bus haarlak is DNA aangetroffen. Uit het NFI-rapport volgt dat een relatief kleine hoeveelheid DNA afkomstig kan zijn van onder meer verdachte. De bewijskracht die hierbij is berekend is driehonderdtwintigduizend. Dat betekent dat de bewijskracht van een DNA-match met [verdachte] driehonderdtwintigduizend keer waarschijnlijker is dan dat hij dat niet is. De rechtbank stelt vast dat dit een sterke bewijskracht is en concludeert op grond daarvan en de hierna te bespreken bewegingen van de telefoon van verdachte dat het DNA van verdachte is.
In beginsel geldt dat aan DNA-materiaal van een verdachte dat op een plaats delict op een verplaatsbaar object wordt aangetroffen - waarvan hier sprake is - een sterke aanwijzing kan worden ontleend dat verdachte daar aanwezig is geweest. Een algemeen verweer dat niet kan worden uitgesloten dat een derde het DNA van verdachte op de plaats delict heeft gebracht op een niet delict gerelateerde manier zonder dat verdachte daar zelf fysiek aanwezig is geweest, is onvoldoende om deze sterke aanwijzing te ontzenuwen. Van verdachte mag in dit geval worden verwacht dat hij onderbouwt hoe zijn DNA-materiaal op het voorwerp terecht is gekomen en hoe het voorwerp vervolgens op de plaats delict terecht is gekomen.
Verdachte heeft geen geloofwaardige onderbouwing gegeven voor de aanwezigheid van onder andere zijn DNA op de haarlakbus. De verklaring dat hij al jaren geen haarlak gebruikt maar wel eens aan iemand een haarlakbus zou hebben verstrekt, zonder daarbij aan te geven wanneer dat zou zijn geweest en aan wie hij die haarlakbus dan zou hebben verstrekt, is daartoe onvoldoende concreet. Naar het oordeel van de rechtbank is dit alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk geworden.
Vervolgens heeft de rechtbank de DNA-match beoordeeld in de context van de rest van het dossier. Daaruit blijkt dat de telefoon van verdachte in beslag is genomen en onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat zich in het toestel een simkaart bevindt met een telefoonnummer waarvan verdachte heeft verklaard dit nummer al jaren te gebruiken. Ook volgt uit onderzoek dat de telefoon een WhatsApp account op naam van verdachte bevat en een e-mailadres dat met hem te associëren is. Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte de vaste gebruiker van de telefoon was.
Uit de historische verkeersgegevens volgt dat de telefoon de avond en nacht van de ontploffing een reis heeft gemaakt van Vlissingen, de toenmalige woonplaats van verdachte, naar [plaats] en weer terug naar Vlissingen, waar deze in de ochtend van 17 januari 2024 weer aanstraalt op een zendmast die blijkens Google Maps ongeveer 650 meter is verwijderd van zijn woonadres.
Verder volgt hieruit dat zowel kort voor als kort na de ontploffing (rond 1 uur ’s nachts) de telefoon aanstraalt op twee verschillende zendmasten in [plaats] . Het adres van de ontploffing ligt precies in het midden van dit gebied.
Ook met betrekking tot de uitkomsten van het telefoononderzoek mag van verdachte worden verwacht dat hij onderbouwt hoe zijn telefoon die nacht op en neer naar [plaats] is gereisd en ten tijde van de ontploffing aanstraalt op direct nabijgelegen zendmast(en).
Alternatief scenario?
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon zou hebben uitgeleend. Een naam of toenaam aan wie hij dit zou hebben gedaan heeft hij, ook ter zitting, niet gegeven. In algemene zin heeft hij verklaard dat hij zijn telefoon alleen aan vrienden zou hebben uitgeleend. Hij kan zich niet meer herinneren wie dat (onder andere) geweest zou(den) zijn.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij die nacht gewoon thuis bij zijn moeder is geweest en rond 00.30 naar bed is gegaan omdat hij de volgende dag (17 januari) op tijd moest gaan werken in [plaats] .
Daarentegen volgt uit het dossier dat het bedrijf waar verdachte destijds werkzaam was die week gesloten was voor een verbouwing. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij desondanks in het kader van de (voorbereiding van de) verbouwing werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring geen bevestiging vindt in het dossier en pas in een zeer laat stadium voor het eerst is afgelegd, namelijk ter zitting.
Verder volgt uit het dossier dat in de nacht van 16 op 17 januari 2024 met de telefoon van verdachte contact is gezocht met drie verschillende telefoonnummers die alle drie als contactpersoon in de telefoon waren opgeslagen. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte op dat moment zelf de gebruiker van de telefoon was.
Gelet op het voorgaande is rechtbank van oordeel dat de verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd voor de aanwezigheid van zijn telefoon vlakbij de plaats delict op het moment van de ontploffing en dat het verdachte zelf moet zijn geweest die met zijn telefoon op die plek aanwezig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte enkel algemene stellingen naar voren gebracht en heeft hij deze op geen enkele manier onderbouwd. Daardoor mist zijn verklaring ieder begin van aannemelijkheid en is het geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande - het aangetroffen DNA van verdachte op het ontplofte projectiel op de plaats delict en de bewegingen van zijn telefoon en de aanwezigheid daarvan dichtbij de plaats delict ten tijde van de ontploffing - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ontploffing op 17 januari 2024.
Wegens gebrek aan bewijs zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘om te bouwen tot een explosief’.
Gevaar voor goederen, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel?
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, te weten de woning aan [het adres] en de inboedel van die woning.
Voor het oordeel dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, moet worden vastgesteld dat dit gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op de beelden is te zien dat één persoon in de voortuin iets ontsteekt, gevolgd door een lichtflits en rookontwikkeling bij de ramen. Vervolgens is een grotere lichtbol (volledig wit beeld) te zien en het springen van de ruit van de woning.
Eveneens volgt uit de beelden, maar ook uit de aard en omvang van de schade, dat er sprake is geweest van een enorme ontploffing. Het projectiel is door de ontploffing vanaf buiten door het dubbele glas naar binnen geschoten de woning in en had daardoor ook voldoende kracht om de bewoners (dodelijk) te verwonden, indien zij nog in de woonkamer aanwezig waren geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat een brandend voorwerp in een woning, behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken, altijd het risico op brandgevaar met zich meebrengt. In een woonkamer bevinden zich immers diverse meubelen, verschillende soorten woontextiel als ook decoratiemateriaal die gemakkelijk vlam kunnen vatten wanneer hier een brandend voorwerp mee in contact of in de buurt komt.
Op diverse plekken in de woning zijn (decoratie)spullen en woningtextiel (gordijnen en luxaflex) daadwerkelijk in brand gevlogen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een woningbrand levensgevaar en gevaar op zwaar lichamelijk letsel in het leven kan worden geroepen.
De rechtbank kent tenslotte gewicht toe aan het feit dat de ontploffing plaatsvond op woensdag om ongeveer 0.50 uur ’s-nachts. Een tijdstip dat het voorzienbaar is dat personen in de woning aanwezig waren. [aangever 1] en haar partner lagen ook daadwerkelijk op de eerste verdieping te slapen. Daarnaast is het voorzienbaar dat mensen zich op een dergelijk tijdstip zich nog op de benedenverdieping van de woning kunnen bevinden, bijvoorbeeld om televisie te kijken. Uit het dossier volgt immers dat de bewoners slechts ruim een half uur eerder de woonkamer hadden verlaten om naar bed te gaan.
Gelet op het voorgaande was het naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners zou ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 januari 2024 te [plaats] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een haarlak bus tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een woning aan [het adres] en de zich daarin bevindende goederen en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [aangever 1] en [aangever 2] te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het locatieverbod en locatiegebod.
Bij zijn eis heeft hij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie, het strafblad, de proceshouding en de instabiele leefomstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt zij om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en daarnaast eventueel een voorwaardelijk strafdeel met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het locatieverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing met als gevolg brandstichting in een woonhuis op een moment dat het slachtoffer en haar partner lagen te slapen en heeft daarmee gevaar voor goederen en levensgevaar voor de slachtoffers veroorzaakt. Op 17 januari 2024 heeft hij een explosief voor de woning tot ontploffing gebracht, welke door de kracht van de explosie in de woning terecht is gekomen. Hierdoor is op meerdere plekken brand ontstaan in de woning. Dat er geen slachtoffers zijn gevallen, is alleen aan het adequate ingrijpen van de bewoners zelf te danken.
In algemene zin geldt dat het veroorzaken van brandstichting door een ontploffing gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweeg brengt in de samenleving. Uit de vordering benadeelde partij en de toelichting daarop ter zitting is gebleken dat de ontploffing en de daaruit ontstane brand flinke impact op de slachtoffers hebben gehad. De slachtoffers zijn inmiddels zelfs verhuisd als gevolg hiervan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij op 3 februari 2024 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor een andersoortig feit.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 12 december 2024.
De reclassering ziet risicoverhogende factoren op meerdere leefgebieden, te weten dagbesteding (geen werk), sociaal netwerk (geen zicht op), middelengebruik (cannabis), relatie gezin (moeder lijkt geen overwicht te hebben en kampt met eigen problematiek) en psychosociaal functioneren (licht verstandelijke beperking en autisme). Verdachte ervaart daarnaast problemen met impulsiviteit en/of agressieregulatie. Hij lijkt agressie/boosheid in te zetten bij wijze van coping. Hij is tot slot beïnvloedbaar. Er leek verminderd sprake van delictgedrag in de periode dat verdachte onder toezicht stond. Hij staat open voor begeleiding, wil graag werken en heeft de wens om (blijvend) abstinent te blijven. De reclassering is van mening dat diagnostiek en mogelijk behandeling (gericht op agressie- en/of emotieregulatie) van meerwaarde is om zo beter zicht te krijgen op de cognitieve capaciteiten en psychosociale problematiek van betrokkene.
De reclassering vindt hulpverlening in een forensisch kader geïndiceerd, gelet op aard van de verdenking en de vastgestelde problematiek van verdachte.
Het inschatten van de risico’s wordt bemoeilijkt door verdachtes proceshouding. Daarentegen geeft verdachte zelf aan open te staan voor reclasseringstoezicht met voorwaarden. In het bijzonder zou hij gemotiveerd zijn voor controle op middelen zodat hij -ook na detentie- abstinent kan blijven.
Verder adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen en een flink voorwaardelijke strafdeel op te leggen als stok achter de deur. Bij een voorwaardelijk strafdeel worden als bijzondere voorwaarden geadviseerd een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelencontrole met reclasseringstoezicht, een locatieverbod en locatiegebod.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het gepleegde feit alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie en de straffen die doorgaans worden opgelegd vanwege de volgende strafmatigende omstandigheden.
Allereerst heeft de rechtbank acht geslagen op de jeugdige leeftijd van verdachte, die ten tijde van het plegen van de feiten slechts 20 jaar was. Verder blijkt uit het rapport van de reclassering dat verdachte te kampen heeft met problematiek in zijn psychosociaal functioneren. Verdachte kampt met een licht verstandelijke beperking en autisme en is beïnvloedbaar. Daarnaast ervaart hij problemen op het gebied van impulsiviteit en agressieregulatie. Bovendien blijkt uit het reclasseringsrapport en ook uit hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij een duidelijke hulpvraag heeft. Hij heeft aangegeven open te staan voor reclasseringstoezicht en begeleiding nodig te hebben om zijn leven na detentie weer op te bouwen. Gelet hierop acht de rechtbank een voorwaardelijke strafdeel op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarbij zal zij de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod -het slachtoffer is inmiddels verhuisd en het nieuwe adres is voor verdachte onbekend- en het locatiegebod.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 10.500,=, bestaande uit € 2.500,= aan materiële schade en € 8.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade die bestaat uit verhuiskosten en schoonmaakkosten overweegt de rechtbank dat deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking kan komen. Met de overgelegde stukken (banktransacties en bonnetjes) kan de omvang van de schade evenwel niet zonder nader debat worden vastgesteld. Daarnaast geldt dat op grond van de overgelegde stukken onvoldoende kan worden vastgesteld in hoeverre de aangevoerde (extra) schoonmaakkosten niet reeds door de verzekering zijn gedekt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 BW. De benadeelde partij is zelfs verhuisd (mede) als gevolg van de brandstichting door ontploffing.
Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van in ieder geval € 2.000,= billijk.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,= bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank bepaalt dat hier 30 dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden onvoldoende vaststaan, gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. In hoeverre de materiële schade en het resterende deel van de immateriële schade aan verdachte kunnen worden toegerekend als gevolg van het feit, kan, gelet op de betwisting daarvan, zonder nader debat en eventuele nadere onderbouwing (door middel van stukken) niet worden vastgesteld. Daartoe leent dit strafgeding zich niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdere behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit gedeelte van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer 088 804 1505 en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Aanmelding en begeleiding bij Homerun of een andere organisatie kan onderdeel zijn van het toezicht;
* dat verdachte meewerkt aan onderzoek en (verdiepings-)diagnostiek en zich indien positief geïndiceerd laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland (FZZ), Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na intake en positieve indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan het onderzoeken naar de mogelijkheid van begeleid of beschermd wonen, indien dit door de reclassering nodig wordt geacht of wordt bepaald. Dat houdt in dat betrokkene zich houdt aan afspraken, verschijnt op intakegesprekken en bij een positieve indicatie meewerkt aan plaatsing. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
-
van rechtswege geldende voorwaardendaarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 1]van
€ 2.000,=, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1] , € 2.000,=te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
30 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T. den Uil, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te [plaats] ,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een haarlak bus om te
bouwen tot een explosief, althans een haarlak bus tot ontploffing te
brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een woning aan [het adres]
[het adres] en/of de zich daarin bevindende goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten [aangever 1] en/of [aangever 2]
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht )