ECLI:NL:RBZWB:2025:491

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11012225 \ CV EXPL 24-969 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en afgifte loonspecificaties in arbeidsgeschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een arbeidsgeschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Waard, vorderde betaling van achterstallig loon, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten en afgifte van loonspecificaties. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. Y. Habib, voerde verweer en betwistte de vorderingen van de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de loonvordering van de werknemer over de periode van 12 september tot 10 oktober 2022 toewijsbaar was, omdat de werknemer niet tijdig had geklaagd over de achterstallige betalingen, wat in strijd was met artikel 6:89 BW. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van overuren af, omdat de werknemer zijn klachtplicht had geschonden. De werkgever werd wel veroordeeld tot afgifte van de loonspecificaties over de gevorderde periode, onder verbeurte van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de werknemer kreeg gedeeltelijk gelijk in zijn vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11012225 \ CV EXPL 24-969
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[werknemer],
domicilie kiezende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. J.A. de Waard,
tegen
[werkgever] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mr. Y. Habib.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 3 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is gelast.
1.2.
Op 5 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigde van [werknemer] heeft daarbij spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Verder heeft [werknemer] een beter leesbare versie van productie 6 overgelegd. Daarnaast heeft [werknemer] zijn eis verminderd. [werkgever] heeft een screenshot van WhatsAppcommunicatie overgelegd. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werkgever] is een koeriersbedrijf.
2.2.
Partijen hebben een arbeidsovereenkomst gesloten waarbij [werknemer] van 7 december 2021 tot 6 juni 2022 in dienst is getreden van [werkgever] in de functie van pakketbezorger.
2.3.
Partijen hebben op 11 oktober 2022 opnieuw een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.
2.4.
De arbeidsovereenkomst is per 7 september 2023 door middel van een vaststellingsovereenkomst geëindigd.
2.5.
Op de arbeidsovereenkomsten is de cao beroepsgoederenvervoer van toepassing.

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] vordert na vermindering van eis – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [werkgever] tot:
betaling van € 7.281,21 wegens achterstallig loon, te vermeerderen met rente;
betaling van € 3.640,61 wegens wettelijke verhoging, te vermeerderen met rente;
betaling van € 1.085,06 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
afgifte van loonspecificaties onder verbeurte van een dwangsom.
Daarnaast vordert [werknemer] [werkgever] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[werknemer] legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. De arbeidsovereenkomst is na 6 juni 2022 stilzwijgend verlengd. [werknemer] heeft in de periode van 6 juli tot 19 juli 2022 69,01 uren gewerkt voor [werkgever] . [werknemer] heeft hiervoor geen loon ontvangen. Dit is gelijk aan € 907,78 bruto inclusief vakantietoeslag. [werknemer] heeft zich op 24 augustus 2022 ziek gemeld en op 11 oktober 2022 zijn werkzaamheden weer hervat. [werkgever] heeft over deze periode geen loon betaald. Dit is gelijk aan € 2.104,70 bruto inclusief vakantietoeslag.
Verder heeft [werknemer] 15.073 overminuten gemaakt. Ook diende [werknemer] 10 minuten voor aanvang van de shift bij het PostNL depot aanwezig te zijn. Dit is gelijk aan 2.060 extra minuten. Dit valt ook onder werktijd. Daarnaast diende [werknemer] uit te klokken bij het depot en vervolgens weer terug te rijden naar de locatie van [werkgever] . Dit is gelijk aan 1.030 extra minuten werktijd. In totaal heeft [werknemer] 18.103 extra minuten, dan wel 301,72 overuren gemaakt die niet zijn uitbetaald. Dit is gelijk aan een bedrag van € 4.268,73 bruto inclusief vakantietoeslag. [werkgever] heeft het loon niet (tijdig) betaald. [werknemer] maakt om die reden aanspraak op de wettelijke verhoging van 50% over het achterstallig loon en de wettelijke rente.
3.3.
[werkgever] voert verweer dat – voor zover van belang – hierna aan de orde komt in de beoordeling.

4.De beoordeling

Loonvordering over de periode 6 juli tot 19 juli 2022
4.1.
[werknemer] stelt dat de arbeidsovereenkomst per 6 juni 2022 stilzwijgend is verlengd en dat [werknemer] aansluitend tot 6 juli 2022 onbetaald verlof heeft opgenomen. [werknemer] stelt dat hij in de periode van 6 juli tot 19 juli 2022 werkzaamheden heeft verricht voor [werkgever] . [werknemer] verwijst ter onderbouwing daarvoor naar de datalogs van PostNL. Gedurende die periode wordt de naam van [werknemer] vermeld als bezorger. [werkgever] heeft als verweer gevoerd dat de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op 6 juni 2022 is geëindigd. [werknemer] wilde op dat moment geen voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Op 19 juli 2022 is [werknemer] echter weer voor bepaalde tijd tot 18 juli 2023 in dienst is getreden. [werkgever] heeft daarvoor een arbeidsovereenkomst opgemaakt en overhandigd aan [werknemer] . [werknemer] heeft deze overeenkomst echter niet ondertekend. Daarnaast heeft een zzp’er op de inlogcode van [werknemer] gewerkt gedurende voornoemde periode. Deze zzp’er heeft dit schriftelijk bevestigd.
4.2.
Het verweer van [werkgever] slaagt. [werknemer] heeft niet betwist dat nieuwe medewerkers tijdelijk (totdat een nieuwe inlogcode van PostNL is ontvangen) dan wel zzp’ers met een inlogcode van (voormalige) medewerkers werken. [werknemer] heeft de ingebrachte verklaring van de zzp’er ook niet inhoudelijk weerlegd. Daarnaast hebben partijen ondertekende week rittenregistraties overgelegd van verschillende data. Echter de rittenregistraties over de periode 6 juli tot 19 juli 2022 ontbreken. De enkele verwijzing naar de datalogs van PostNL is gelet op de gemotiveerde betwisting van [werkgever] onvoldoende om vast te stellen dat [werknemer] gedurende de periode 6 juli tot 19 juli 2022 in dienst was van en werkzaamheden heeft verricht voor [werkgever] . De vordering wordt afgewezen.
Loonvordering over de periode 12 september 2022 tot 10 oktober 2022
4.3.
[werknemer] stelt dat hij in de periode van 12 september tot 10 oktober 2022 in dienst was van [werkgever] . [werknemer] verwijst ter onderbouwing daarvoor naar de datalogs van PostNL. Gedurende die periode wordt de naam van [werknemer] vermeld als bezorger. Ook heeft [werknemer] zich ziekgemeld op 24 augustus 2022 bij [werkgever] . [werkgever] betwist het voorgaande omdat [werknemer] volgens [werkgever] per 24 augustus 2022 telefonisch ontslag heeft genomen. [werkgever] heeft daarop de eindafrekening uitbetaald en daartegen is door [werknemer] niet geprotesteerd. [werkgever] betwist dan ook dat [werknemer] zich op 24 augustus 2022 ziek heeft gemeld. [werknemer] heeft een Whatsappgesprek tussen hem en een medewerker van [werkgever] overgelegd van de gestelde ziekmelding, maar hieruit is geen ziekmelding op te maken. Voorts zijn partijen per 11 oktober 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeengekomen, omdat [werknemer] weer in dienst wilde treden bij [werkgever] . [werknemer] heeft deze arbeidsovereenkomst ondertekend. Ook hieruit volgt volgens [werkgever] dat er tussen 24 augustus en 11 oktober 2022 geen arbeidsovereenkomst bestond tussen partijen.
4.4.
De verklaringen van partijen staan in dit geval lijnrecht tegenover elkaar. De kantonrechter maakt uit de overgelegde Whatsappcommunicatie op dat [werknemer] [werkgever] (op de mondelinge behandeling is gebleken dat dit de planner, de heer [naam], betreft) op zondag 28 augustus 2022 informeert dat hij bloed spuugt, omdat kennelijk een hechting na een operatie heeft losgelaten. De planner vraagt daarop of [werkgever] (de directeur van [werkgever] ) nog iets heeft gezegd. [werknemer] antwoordt daarop als volgt: “
En nee heb hem gebeld dat ik er iig niet tot zaterdag zou zijn. Dacht dat zelfde 2-3 daagjes herstel genoeg zou zijn als vorige keer maar dit wordt wel wat langer”. De planner antwoordt het volgende daarop: “
Ja beter goed herstellen zodat je je voor 100 terug ben niet half half voor jou ook beter”. Hieruit blijkt niet dat [werknemer] ontslag heeft genomen, noch dat de planner op de hoogte is van het door [werkgever] gestelde ontslag. De kantonrechter maakt hieruit op dat [werknemer] aan [werkgever] mededeelt dat hij de komende tijd geen werkzaamheden kan verrichten. Bovendien heeft een werkgever een onderzoeksplicht. De werkgever dient zo nodig te onderzoeken of de werknemer de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen werkelijk wenst. Kennelijk traden er bij [werknemer] complicaties op na een operatie, waardoor hij arbeidsongeschikt werd. Indien [werknemer] ontslag zou nemen zou dit extra nadelig zijn, omdat hij in dat geval geen inkomen had en door zijn arbeidsongeschiktheid ook niet kon werken. Niet is gebleken dat [werkgever] haar onderzoeksplicht heeft nageleefd. De kantonrechter gaat om die reden voorbij aan het verweer van [werkgever] dat [werknemer] ontslag zou hebben genomen. Dat partijen op 11 oktober 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben ondertekend maakt dit niet anders. De vordering tot betaling van € 2.104,70 bruto wegens achterstallig loon over de periode 12 september 2022 tot 10 oktober 2022, waarbij is inbegrepen de vakantietoeslag, te vermeerderen met rente is toewijsbaar. De kantonrechter acht met het oog op de omstandigheden een bedrag van € 631,41 bruto wegens wettelijke verhoging billijk. Voor verschuldigdheid van wettelijke rente over de wettelijke verhoging is nodig dat de werkgever in verzuim is geraakt na in gebreke te zijn gesteld. Hiervan is niet gebleken zodat de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding zal worden toegewezen.
Overuren
4.5.
[werkgever] heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat [werknemer] geen aanspraak kan maken op betaling van overuren, omdat hij zijn klachtplicht op grond van artikel 6:89 BW heeft geschonden. Dit verweer slaagt. De kantonrechter acht het volgende daarvoor van belang.
4.6.
Voorop wordt gesteld dat de Hoge Raad bij arrest van 20 september 2024 heeft geoordeeld dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW in beginsel van toepassing is op alle verbintenissen, waaronder die uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. De klachtplicht kan zich dus uitstrekken tot loonvorderingen.
[werknemer] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar de door hem overgelegde lijst, productie 6 bij dagvaarding, waarvan op de mondelinge behandeling een beter leesbare versie is overgelegd. Hierin zijn de datalogs van PostNL opgenomen waaronder de in- en uitlogtijden op het depot van PostNL. Deze informatie komt echter niet overeen met de overgelegde week ritregistratie van [werkgever] . De kantonrechter neemt als voorbeeld 20 mei 2022. Volgens [werknemer] blijkt uit de PostNL data dat er op 20 mei 2022 is gewerkt. Die datum ontbreekt echter op de week ritregistratie. De kantonrechter neemt als tweede voorbeeld 23 april 2022. Volgens de week ritregistratie is er op die dag door [werknemer] gewerkt. [werknemer] heeft die ritregistratie voor akkoord getekend. Die datum ontbreekt echter in de door [werknemer] overgelegde lijst. [werknemer] heeft weliswaar de op de ritregistratie vermelde gewerkte uren ter discussie gesteld, maar niet de data. Dit zijn slechts twee voorbeelden. Er zijn meer data die niet overeenkomen. [werknemer] heeft aangevoerd dat hij pas na ontvangst van de datalogs van PostNL, op de hoogte is gekomen van het aantal overuren en om die reden pas later aan de bel heeft getrokken. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [werknemer] wist hoe laat hij zijn shift begon en eindigde. Het had op de weg van [werknemer] gelegen om tijdig – vanaf het moment dat hij op zijn loonstrook kon zien dat niet alle volgens hem gewerkte overuren werden uitbetaald – te klagen over het uitblijven van betaling hiervan. Door zo lang te wachten kan niet meer achterhaald worden of [werknemer] overuren heeft gemaakt waarvoor hij niet is verloond. Dit dient gelet op alle omstandigheden voor risico van [werknemer] te komen. De vordering wordt afgewezen.
Afgifte loonspecificatie
4.7.
[werkgever] zal veroordeeld worden tot afgifte van de loonspecificatie(s) over de periode 12 september 2022 tot 10 oktober 2022. [werkgever] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gevorderde dwangsom, zodat deze toewijsbaar is, met dien verstande dat deze wordt gematigd zoals hierna vermeld in de beslissing.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[werknemer] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [werkgever] betwist dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gestelde verrichtingen niet meer omvatten dan een enkele sommatie of het doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [werknemer] heeft na het gemotiveerde verweer van [werkgever] zijn vordering niet nader onderbouwd. Gelet hierop wijst de kantonrechter de vordering af, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Proceskosten
4.9.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, omdat beide partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [werkgever] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [werknemer] € 2.104,70 bruto, wegens achterstallig loon over de periode 12 september tot 10 oktober 2022, waarbij is inbegrepen de vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [werkgever] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [werknemer] € 631,41 bruto wegens wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [werkgever] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, een afschrift van de loonspecificatie(s) over de periode 12 september 2022 tot 10 oktober 2022 te verstrekken aan [werknemer] , onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [werkgever] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.