ECLI:NL:RBZWB:2025:489

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
10343047 \ CV EXPL 23-376 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en verrekening in arbeidszaak

In deze bodemzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is eiser, vertegenwoordigd door mr. B.H. Vader, een vordering gestart tegen gedaagde B.V. inzake achterstallig loon. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 19 juni 2024, waarin de kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsomvang van eiser per 5 oktober 2018 op 141,76 uur per maand dient te worden vastgesteld. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een loonberekening over te leggen, maar de gedaagde heeft een beroep gedaan op verrekening, stellende dat zij teveel loon heeft betaald over de maanden augustus, september en oktober 2021.

Eiser heeft een onvolledige berekening overgelegd, omdat hij niet beschikt over de salarisspecificaties van verschillende maanden. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde als opvolgend werkgever verantwoordelijk is voor het bewaren van de loonadministratie en dat eiser recht heeft op een correcte berekening van zijn loon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser over de periode van oktober tot en met december 2018 correct is verloond en dat gedaagde een berekening heeft gemaakt die aantoont dat eiser over 2019 en 2020 te weinig loon heeft ontvangen. Gedaagde heeft een beroep gedaan op verrekening, wat door de kantonrechter is gehonoreerd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter gedaagde veroordeeld tot betaling van € 873,08 bruto aan eiser wegens achterstallig loon, te vermeerderen met rente, en een bedrag van € 218,27 bruto wegens wettelijke verhoging. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 29 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10343047 \ CV EXPL 23-376
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.H. Vader,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 19 juni 2024. [eiser] heeft vervolgens een akte genomen waarop [gedaagde] door middel van een antwoordakte heeft gereageerd met overlegging van producties. [eiser] heeft daarna nog een akte uitlating producties genomen.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voormeld tussenvonnis is onder ander beoordeeld dat de arbeidsomvang van [eiser] per 5 oktober 2018 dient te worden vastgesteld op 141,76 uur per maand. Uit de overgelegde stukken kon niet worden opgemaakt tegen welke arbeidsomvang [eiser] is verloond over de periode 5 oktober 2018 tot 1 oktober 2021. [eiser] is om die reden in de gelegenheid gesteld een berekening over te leggen. [gedaagde] heeft daarnaast een beroep op verrekening gedaan omdat zij stelt dat zij teveel loon heeft betaald over de maanden augustus, september en oktober 2021.
2.2.
[eiser] heeft bij akte een onvolledige berekening overgelegd, omdat hij niet over de salarisspecificaties van november en december 2018, februari, november en december 2020, en januari tot en met juli 2021 beschikt en [gedaagde] ook niet in staat is deze af te geven, omdat deze informatie verloren is gegaan bij de overgang van de onderneming.
2.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat [eiser] geen berekening heeft overgelegd. De kantonrechter gaat hieraan voorbij omdat [gedaagde] als opvolgend werkgever verantwoordelijk is voor het bewaren van de loonadministratie. [gedaagde] heeft verder zelf een berekening overgelegd over de periode 5 oktober 2018 tot 1 oktober 2021.
Oktober tot en met december 2018
2.4.
[eiser] stelt dat hij in oktober 2018 tegen 141,75 uur is verloond. [gedaagde] voert verder aan dat het aannemelijk is dat november en december 2018 ook tegen 141,75 uur zijn verloond. [eiser] heeft dit niet inhoudelijk weerlegd. Daarnaast had [eiser] ook op andere wijze deze informatie kunnen aanvullen, door bijvoorbeeld de ontvangen loonbetalingen op zijn bankrekening te vergelijken met oktober 2018. De kantonrechter stelt om die reden vast dat [eiser] over de periode oktober tot en met december 2018 correct is verloond.
Januari tot en met december 2019
2.5.
[gedaagde] heeft berekend dat [eiser] over 2019 op basis van 141,75 uur per maand recht heeft op € 21.243,13 bruto. Dit is inclusief verlofopbouw, 8% vakantiegeld en (tussentijdse) loonverhoging. Daarnaast is [gedaagde] uitgegaan van 95% loon in verband met ziekte over het gehele jaar, in plaats van 75% loon waar [eiser] recht op heeft vanaf 5 oktober 2019. [gedaagde] stelt dat op de loonstroken van 2020 het jaarloon bijzonder tarief is vermeld. Hieruit blijkt dat [eiser] een bedrag van € 23.838,00 bruto heeft ontvangen over 2019. Dit is € 2.594,87 bruto meer dan waar [eiser] recht op heeft. [eiser] stelt in zijn akte uitlaten producties dat dit niet juist is en dat uitgegaan dient te worden van zijn cijfers en berekeningen. De berekening van [eiser] is echter incompleet en bevat slechts een opsomming van de arbeidsomvang per maand. [eiser] voert ook – zonder nadere onderbouwing – aan dat de loonstroken inaccuraat zijn en niet gebruikt dienen te worden. Voorts zou de belastingdienst hebben vastgesteld dat de loonstroken feitelijk niet kloppen. [eiser] stipt echter niet aan wat er niet juist aan is. [eiser] heeft terecht aangevoerd dat [gedaagde] als werkgever verantwoordelijk is voor het voeren en bewaren van een (correcte) loonadministratie. De loonadministratie is echter niet meer voorhanden. Van [eiser] mag minimaal verwacht worden dat hij met enige onderbouwing stelt op welk bedrag hij aan achterstallig loon aanspraak maakt. Het is dan vervolgens aan [gedaagde] om aan te tonen of die berekening wel of niet juist is. [eiser] laat echter na om een enigszins steekhoudende berekening over te leggen. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het verweer en stelt vast dat [eiser] over 2019 loon heeft ontvangen waar hij minimaal recht op heeft.
Januari tot en met december 2020 en beroep op verrekening
2.6.
[gedaagde] heeft berekend dat [eiser] over 2020 op basis van 141,75 uur per maand recht heeft op € 14.816,42 bruto. Dit is inclusief verlofopbouw, 8% vakantiegeld en de loonverhoging vanaf 1 januari 2020. Daarnaast is [gedaagde] uitgegaan van 95% loon in verband met ziekte over het gehele jaar en is in de berekening de loonstop over de maanden november en december 2020 meegenomen. [eiser] heeft een totaalbedrag van € 12.726,90 bruto ontvangen. Hieruit volgt dat [eiser] € 2.089,52 bruto te weinig loon heeft ontvangen. [gedaagde] doet hier een beroep op verrekening met het teveel betaalde loon over 2019 en stelt voor het te betalen bedrag over 2019 en 2020 op € 0,00 te bepalen. [eiser] heeft dit – behalve hetgeen onder 2.5. al aan de orde is gekomen – niet inhoudelijk weerlegd en heeft zich niet verzet tegen het beroep op verrekening door [gedaagde] . De kantonrechter concludeert dat het beroep op verrekening slaagt en dat [eiser] over de periode januari tot en met december 2020 niets meer aan loon te vorderen heeft van [gedaagde] .
Januari tot 1 oktober 2021
2.7.
[gedaagde] heeft berekend dat [eiser] over de periode januari tot 1 oktober 2021 op basis van 141,75 uur per maand recht heeft op € 7.408,21 bruto. Dit is inclusief verlofopbouw en 8% vakantiegeld. Daarnaast is [gedaagde] uitgegaan van 95% loon in verband met ziekte en is de loonstop over de maanden januari tot en met april 2021 in de berekening meegenomen. [eiser] heeft een totaalbedrag van € 6.535,13 bruto ontvangen. Hieruit volgt dat [eiser] een bedrag van € 873,08 bruto aan loon te weinig heeft ontvangen. [eiser] heeft dit – behalve hetgeen onder 2.5. al aan de orde is gekomen – niet inhoudelijk weerlegd. De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 873,08 bruto wegens achterstallig loon, te vermeerderen met rente en tot betaling van een bedrag gelijk aan 25% over dit bedrag (€ 218,27 bruto) wegens vertraging in de betaling van het loon.
Proceskosten
2.8.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, omdat beide partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld. Dit betekent dat partijen hun eigen proceskosten dienen te dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om, binnen een week na de dag van vandaag, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eiser] € 873,08 bruto wegens achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om, binnen een week na de dag van vandaag, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eiser] € 218,27 bruto wegens wettelijke verhoging;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.