ECLI:NL:RBZWB:2025:4855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/02/435228 / JE RK 25-861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige wegens verstoorde ouderrelatie en gebrek aan contact met de vader

Op 24 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden. Dit verzoek is gedaan omdat de minderjarige geen structureel en onbelast contact heeft met haar vader, wat haar ontwikkeling ernstig bedreigt. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de relatie tussen hen is verstoord, wat leidt tot spanningen en een gebrek aan communicatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat eerdere pogingen tot contactherstel via een UHA-traject zijn mislukt en dat de mogelijkheden voor hulpverlening in het vrijwillig kader zijn uitgeput. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en om de ouders te begeleiden in het herstellen van het contact tussen de minderjarige en haar vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435228 / JE RK 25-861
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. T. van Riel te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 12 mei 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Sinds het verbreken van de relatie tussen de ouders in 2021 is er geen sprake van structureel en onbelast contact tussen [minderjarige] en haar vader. Er is tweemaal geprobeerd het contact te herstellen door middel van een UHA-traject. In dat kader hebben er negen begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden, maar deze momenten zijn telkens abrupt gestopt zonder vervolgafspraken. De contactmomenten en overdrachten leken niet altijd prettig te verlopen door de spanningen tussen de ouders en doordat de moeder onvoldoende emotionele toestemming aan [minderjarige] kon geven. De moeder gaf aan dat [minderjarige] telkens overstuur terugkwam, maar tijdens de contactmomenten zijn er geen signalen van onveiligheid waargenomen. Wel werd gezien dat [minderjarige] signalen van een loyaliteitsconflict vertoonde. Zij vond het fysiek samenzijn van haar ouders tijdens de overdrachten ingewikkeld en sloot zich op die momenten af. Momenteel is het een zorg dat er al sinds september 2024 geen enkel contact meer tussen de vader en [minderjarige] is en dat [minderjarige] aangeeft geen contact meer met haar vader te willen. [minderjarige] kan hierdoor geen band met haar vader opbouwen, hetgeen gevolgen heeft voor haar ontwikkeling.
4.2.
Ten aanzien van de moeder zijn er zorgen omdat zij veel spanningen ervaart rondom de vader. Gedurende het UHA-traject is de moeder geadviseerd professionele begeleiding te zoeken gericht op het verlagen van haar stressniveau en het verwerken van ervaringen uit het verleden. Na hulp van een coach werd gezien dat de moeder haar best deed om emotionele toestemming te geven, maar dit gedurende het traject steeds moeizamer verliep en de spanningen bij de moeder zichtbaar waren, hetgeen wat onbewust gevoeld
en gemerkt kan worden door [minderjarige] . Het baart de Raad ook zorgen dat de moeder
uitspraken doet dat zij niet meer weet of contact met de vader nog in het belang van
[minderjarige] is. Ten aanzien van de vader merkt de Raad op dat de moeder haar zorgen blijft uiten over alcohol- en drugsgebruik én agressieproblemen bij de vader. De vader (h)erkent deze zorgen niet. Hij wil hier ook niet over praten waardoor de indruk wordt gewekt dat hij onvoldoende begrip heeft voor het gevoel van de moeder. Daarbij heeft de vader tot op heden geen individuele professionele hulp opgepakt ondanks dat dit wel is geadviseerd. De vader heeft hierdoor onvoldoende kunnen aantonen dat hij hiermee aan de slag is gegaan.
4.3.
Ten aanzien van de ouders onderling komt naar voren dat er nauwelijks
communicatie tussen hen is. Er is geprobeerd om aan de oudercommunicatie te
werken binnen de UHA-trajecten, maar gezamenlijke gesprekken waren erg spanningsvol en leidden niet tot een positief resultaat. Het baart de Raad zorgen dat de ouders tot op heden geen afspraken met elkaar hebben gemaakt over [minderjarige] . Ook is het zorgelijk dat de vader onvoldoende bij gezagsbeslissingen wordt betrokken en niet eens op de hoogte is van de school waar [minderjarige] op zit.
4.4.
De Raad ziet dat de ouders op dit moment onvoldoende bereid en in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid voornoemde zorgen weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Hoewel beide ouders hebben meegewerkt met de UHA-trajecten, heeft dit tot onvoldoende positief resultaat geleid. Daarbij twijfelt de Raad aan de bereidheid van de ouders om mee te werken aan de benodigde hulpverlening omdat beide ouders aangeven individuele hulpverlening niet nodig te vinden. Bovendien hebben beide ouders een andere visie over hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] eruit dient te zien en hebben zij veel wantrouwen richting elkaar. Nu er meermaals is geprobeerd om hulpverlening vanuit het vrijwillig kader in te zetten en dit steeds niet tot een positief resultaat heeft geleid, is het vrijwillig kader onvoldoende toereikend gebleken.
4.5.
Gelet op het voorgaande acht de Raad een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk. De Raad vindt dit een passende termijn omdat het de nodige tijd zal kosten om de hulpverlening in te zetten en de zorgen te doen afnemen. De komende periode dient de prioriteit te liggen bij het contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader. Ook is individuele hulpverlening voor beide ouders noodzakelijk en dient er een manier gevonden te worden om de oudercommunicatie vorm te geven. Daarbij dient de moeder de vader te betrekken bij de gezagsbeslissingen omtrent [minderjarige] .

5.De standpunten van belanghebbenden en informant

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij liever geen ondertoezichtstelling wil. Enerzijds begrijpt de moeder dat een traject gericht op contactherstel noodzakelijk is, maar anderzijds vraagt zij zich af of dit in het belang van [minderjarige] is. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] en de moeder is bang dat een nieuw traject weer tot onrust gaat leiden. De moeder wil dat er contactherstel plaatsvindt als dit goed en veilig verloopt, maar betwijfelt of dat op dit moment mogelijk is. Er is al twee keer geprobeerd om het contact te herstellen maar telkens zag de moeder dat [minderjarige] geen prettige ervaring had met haar vader. De moeder betreurt het dat continu benadrukt wordt dat zij hulpverlening nodig heeft, terwijl juist de vader hulpverlening nodig heeft alvorens het contact weer kan worden opgebouwd. De vader blijft namelijk zijn agressieproblematiek ontkennen en de moeder wil eerst dat de vader hieraan werkt zodat zij zekerheid heeft dat [minderjarige] veilig is. Daarbij merkt de moeder op dat de vader in het geheel weinig initiatief en interesse in [minderjarige] toont. Bovendien voert de moeder aan dat zij zelf al hulpverlening heeft gehad en aan haar stressniveau heeft gewerkt. Haar ervaring met de hulpverlening is dat zij zaken niet, of niet op de juiste manier, noteren. Indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken hoopt de moeder dat de instanties handelen in het belang van [minderjarige] en de juiste gang van zaken noteren.
5.2.
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij achter het verzoek van de Raad staat. Het enige wat de vader wil, is contact met [minderjarige] . [minderjarige] is nu nog jong, maar als de vader langer uit haar leven blijft, is dit schadelijk voor haar ontwikkeling. De vader hoopt dat de moeder dat ook inziet en daarom samen, met begeleiding, aan een opbouw van het contact en de oudercommunicatie wil werken. Het betreurt de vader ook dat er keer op keer bezwaren worden aangevoerd waardoor het contact tussen hem en [minderjarige] onveilig zou zijn, terwijl deze bezwaren nergens uit blijken en ook door de contactbegeleiders niet zijn waargenomen. Daarbij geeft de vader aan zoveel als mogelijk initiatief te tonen, maar dat er vanuit de moeder weinig substantieels terugkomt. Gelet op het voorgaande acht de vader het gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en contactherstel tussen hem en [minderjarige] te realiseren. Vanwege de onderliggende spanningen zijn de ouders hier gezamenlijk niet toe in staat. Tot slot voert de vader aan dat hij bereid is om mee te werken aan hulpverlening als dit nodig is om contactherstel te realiseren.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd het verzoek van de Raad te ondersteunen en de ondertoezichtstelling uit te kunnen voeren. Het is van belang dat het contact tussen [minderjarige] en de vader wordt opgebouwd en dat hierbij zorgvuldig wordt bekeken wat in het belang van [minderjarige] is. Daarbij is het belangrijk dat de moeder emotionele toestemming kan gaan geven aan [minderjarige] en hulpverlening krijgt voor haar onderliggende angsten. Ook hulpverlening gericht op de oudercommunicatie acht de GI van groot belang.

6.De beoordeling

Wettelijk kader
6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen zijn voornamelijk gelegen in het feit dat [minderjarige] geen structureel en onbelast contact heeft met haar vader. [minderjarige] is pas vier jaar oud en heeft de afgelopen jaren maar negen keer contact met haar vader gehad. Er is meerdere keren door middel van een UHA-traject geprobeerd het contact te herstellen maar dit is telkens weer misgelopen door de spanningen tussen de ouders. Deze situatie baart de kinderrechter forse zorgen omdat dit [minderjarige] schaadt in haar ontwikkeling. Daarbij acht de kinderrechter het aannemelijk dat [minderjarige] hierdoor kampt met een loyaliteitsconflict met tot gevolg dat zij noodgedwongen voor één van de ouders gaat kiezen. De signalen daarvan zijn al zichtbaar nu [minderjarige] zich, op deze zeer jonge leeftijd al afwijzend opstelt richting de vader. Het baart de kinderrechter zorgen dat [minderjarige] hierdoor al sinds september 2024 geen enkele vorm van contact meer heeft met haar vader.
6.3.
De kinderrechter stelt vast dat de slechte verstandhouding tussen de ouders hierin een grote rol speelt. Beide ouders hebben de periode tijdens hun relatie anders ervaren en kampen met de gevolgen daarvan. De moeder heeft daardoor zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Ook ervaart zij daardoor angst en spanningen waardoor het haar, ondanks de inzet van hulpverlening, onvoldoende lukt om [minderjarige] emotionele toestemming te geven. De vader daarentegen erkent de zorgen die de moeder heeft niet en wil hier ook niet over in gesprek gaan. Hierdoor lijkt de vader weinig begrip te tonen voor het gevoel van de moeder. Door de verschillende visies van de ouders lukt het hen ook niet om met elkaar te communiceren. De kinderrechter ziet dat de ouders hierdoor onvoldoende invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag en niet in staat zijn afspraken te maken die in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zijn. Daarbij baart het de kinderrechter zorgen dat de vader niet op de hoogte is van gezagsbeslissingen die worden gemaakt, terwijl hij wel het recht heeft om daarin betrokken te worden.
6.4.
De kinderrechter is van oordeel dat voornoemde zorgen om [minderjarige] niet binnen het vrijwillig kader weggenomen kunnen worden. De grootste belemmering is daarbij gelegen in de verstoorde ouderrelatie en het gebrek aan oudercommunicatie. De ouders staan wantrouwend tegenover elkaar en hebben beiden tegenovergestelde visies over het contact tussen [minderjarige] en de vader. Hoewel het positief is dat beide ouders tweemaal hebben meegewerkt aan een UHA-traject, is duidelijk geworden dat de onderliggende spanningen de overhand houden en zij gezamenlijk niet tot afspraken over contactherstel kunnen komen. De mogelijkheden die hulpverlening in het vrijwillig kader kan bieden zijn daardoor uitgeput en niet toereikend gebleken om voornoemde zorgen weg te nemen. De kinderrechter constateert dat de ouders niet volledig achter de noodzakelijke individuele hulpverlening staan, waardoor hij de kans te groot acht dat inzet van noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillig kader geen doorgang vindt.
6.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek van de Raad zal toewijzen voor de verzochte duur van een jaar. De kinderrechter acht deze termijn passend omdat de GI de tijd nodig heeft om zicht te krijgen op de situatie en passende hulpverlening in te zetten. De komende periode dient gefocust te worden op goed en verantwoord contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, op een manier en tempo passend bij [minderjarige] . De kinderrechter merkt op dat de moeder er op moet gaan leren vertrouwen dat de GI continu zal monitoren of het contact verantwoord is en in het belang van [minderjarige] plaatsvindt. Ook benadrukt de kinderrechter dat het in het belang van [minderjarige] is dat beide ouders zich begeleidbaar (blijven) opstellen. De kinderrechter ziet dat de ouders het vertrouwen in elkaar hebben verloren en stelt vast dat het een proces van lange adem gaat zijn om dit, enigszins, te herstellen. De kinderrechter spreekt zijn hoop uit dat de ouders een vorm van samenwerking gaan vinden waarin zij elkaar in ieder geval voldoende vertrouwen om onbelast contact tussen [minderjarige] en haar beide ouders te verwezenlijken.
6.6.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
  • [minderjarige] heeft prettig, onbelast en structureel contact met haar vader;
  • [minderjarige] wordt niet belast met problematiek van de ouders, zoals ingrijpende gebeurtenissen die de moeder in het verleden (met de vader) heeft meegemaakt;
  • [minderjarige] voelt vanuit haar ouder(s) dat zij onbelast contact mag en kan hebben met beide ouders;
  • de moeder blijft de vader informeren over belangrijke zaken rondom [minderjarige] en haar ontwikkeling, zodat de vader bij [minderjarige] kan aansluiten tijdens contactmomenten;
  • de vader kan in contact met [minderjarige] aansluiten bij haar ontwikkeling;
  • de ouders vinden een vorm van overleg en communicatie die past bij hoe het
contact tussen vader en [minderjarige] vorm gegeven wordt.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 24 juni 2025 tot 24 juni 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 14 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.