In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door Juristu Incasso Juristen B.V., een vordering ingesteld tegen de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, gedaagde. De minderjarige had in oktober 2023 een bedrag van € 1.000,00 geleend van eiser, met de afspraak dat dit bedrag uiterlijk op 1 november 2023 zou worden terugbetaald. Echter, de minderjarige heeft dit bedrag niet terugbetaald, wat heeft geleid tot de vordering van eiser.
De procedure begon met een dagvaarding op 2 juli 2024, gevolgd door een mondeling antwoord en een conclusie van repliek. Eiser vorderde de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde voerde verweer en stelde dat de lening buiten hem om was afgesloten en dat hij niet verantwoordelijk was voor de terugbetaling, aangezien de minderjarige geen inkomsten had en met verkeerde invloeden omging.
De kantonrechter oordeelde dat de minderjarige, als niet-onderhandelingsbekwame, vertegenwoordigd moest worden door gedaagde. De rechter bevestigde dat gedaagde als wettelijke vertegenwoordiger aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de vereiste aanmaning had plaatsgevonden. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag, de wettelijke rente en de proceskosten, die in totaal € 694,30 bedroegen. Het vonnis werd uitgesproken op 29 januari 2025.