ECLI:NL:RBZWB:2025:485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11211411 CV EXPL 24-2430 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening aan een minderjarige, met wettelijke vertegenwoordiger als gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door Juristu Incasso Juristen B.V., een vordering ingesteld tegen de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, gedaagde. De minderjarige had in oktober 2023 een bedrag van € 1.000,00 geleend van eiser, met de afspraak dat dit bedrag uiterlijk op 1 november 2023 zou worden terugbetaald. Echter, de minderjarige heeft dit bedrag niet terugbetaald, wat heeft geleid tot de vordering van eiser.

De procedure begon met een dagvaarding op 2 juli 2024, gevolgd door een mondeling antwoord en een conclusie van repliek. Eiser vorderde de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde voerde verweer en stelde dat de lening buiten hem om was afgesloten en dat hij niet verantwoordelijk was voor de terugbetaling, aangezien de minderjarige geen inkomsten had en met verkeerde invloeden omging.

De kantonrechter oordeelde dat de minderjarige, als niet-onderhandelingsbekwame, vertegenwoordigd moest worden door gedaagde. De rechter bevestigde dat gedaagde als wettelijke vertegenwoordiger aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de vereiste aanmaning had plaatsgevonden. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag, de wettelijke rente en de proceskosten, die in totaal € 694,30 bedroegen. Het vonnis werd uitgesproken op 29 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11211411 \ CV EXPL 24-2430
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.,
tegen
1.
[gedaagde 1] , IN DE HOEDANIGHEID VAN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER VAN HET MINDERJARIGE KIND [minderjarige],
te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2] , IN DE HOEDANIGHEID VAN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER VAN HET MINDERJARIGE KIND [minderjarige],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen in mannelijk enkelvoud: [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juli 2024 met producties 1 tot en met 7;
- het mondeling antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de toelichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is minderjarig. [gedaagden] is zijn wettelijk vertegenwoordiger.
2.2.
[eiser] heeft in oktober 2023 een bedrag van € 1.000,00 geleend aan [minderjarige] . Er is afgesproken dat [minderjarige] dit bedrag uiterlijk 1 november 2023 zal terugbetalen.
2.3.
[eiser] en haar gemachtigde hebben [minderjarige] en [gedaagden] brieven gestuurd om het geleende bedrag terug te betalen.
2.4.
Het geleende bedrag is niet terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen:
- een bedrag van € 1.000,00 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023;
- een bedrag van € 181,50 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
- de kosten van deze procedure;
- de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij € 1.000,00 aan [minderjarige] heeft geleend en dat [minderjarige] heeft verzuimd dat terug te betalen. Omdat [minderjarige] minderjarig is, vordert zij betaling van [gedaagden] als wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] .
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Hij meent dat [eiser] recht heeft op terugbetaling van het geleende bedrag van € 1.000,00, maar hij vindt dat niet hij het moet terugbetalen maar [minderjarige] . Daarvoor voert hij aan dat de lening buiten hem om is afgesloten, dat hij geen controle heeft over [minderjarige] , dat [minderjarige] omgaat met verkeerde mensen en verkeerde dingen doet en dat het [eiser] ’ eigen verantwoordelijk was om geld uit te lenen, terwijl zij wist dat [minderjarige] geen inkomsten had en aan verboden middelen was verslaafd.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [eiser] € 1.000,00 heeft geleend aan [minderjarige] en dat [minderjarige] gehouden was dat bedrag uiterlijk 1 november 2023 terug te betalen maar dat hij dat niet heeft gedaan.
4.2.
[gedaagden] voert aan dat de lening buiten hem om is afgesloten, maar hij vindt dat de leningsovereenkomst wel moet worden nagekomen, in die zin dat [eiser] wordt terugbetaald.
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat aangezien [minderjarige] minderjarig is, hij in dit geval onbekwaam is om in rechte op te treden. Daarbij wordt hij vertegenwoordigd door [gedaagden] als zijn wettelijk vertegenwoordiger (artikel 1:245 lid 4 BW). [eiser] heeft daarom terecht [gedaagden] gedagvaard en de veroordeling tot hem gericht in plaats van tot [minderjarige] . [gedaagden] is de (formele) procespartij in deze procedure. Hij wordt niet de (materiële) wederpartij voor [eiser] . [minderjarige] blijft de wederpartij voor [eiser] .
4.4.
[gedaagden] (als wettelijk vertegenwoordiger) zal daarom worden veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag van € 1.000,00. De door [gedaagden] aangevoerde omstandigheden in rechtsoverweging 3.3 maken dat niet anders.
4.5.
De niet weersproken wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen.
4.6.
De vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat de voor die incassokosten vereiste aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden, te weten een aanmaning na het intreden van verzuim tot betaling binnen veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.7.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is.
4.8.
[gedaagden] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,80
- griffierecht
218,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
694,30

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 13 december 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 694,30, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.