In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 3 april 2024. Dit bezwaar betreft de beslissing van het UWV van 5 maart 2024, waarin zijn Ziektewetuitkering per 6 april 2024 werd beëindigd, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kan verdienen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. Eiser heeft het UWV op 2 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn voor het UWV om alsnog een besluit te nemen is verstreken. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een langere termijn van vier maanden opgelegd om een zorgvuldige heroverweging te waarborgen.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten, omdat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.