ECLI:NL:RBZWB:2025:4831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
02-341654-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de ISD-maatregel na tussentijdse beoordeling

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, geboren in 1997 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Vught. De ISD-maatregel was eerder opgelegd voor de duur van twee jaar, maar de veroordeelde heeft tot nu toe niet meegewerkt aan het ISD-traject. Tijdens de zitting is de officier van justitie, mr. A. Verhoeven, gehoord, evenals de raadsman van de veroordeelde, mr. R. el Bellaj. De verdediging pleitte voor beëindiging van de ISD-maatregel, stellende dat de veroordeelde geen behandeling ondergaat en dat zijn situatie niet in verhouding staat tot de diefstal waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er een hoog recidiverisico bestaat, zoals blijkt uit een eerder reclasseringsrapport. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is om onveiligheid en overlast in de maatschappij te voorkomen. De veroordeelde heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek, wat essentieel is voor het ISD-traject. De rechtbank heeft daarom besloten dat er geen omstandigheden zijn die het voortijdig beëindigen van de ISD-maatregel rechtvaardigen en dat deze maatregel moet worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-341654-23
Beslissing tussentijdse beoordeling ISD-maatregel van 11 juli 2025
Aan veroordeelde
[betrokkene],
geboren [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ( [land] ),
gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Vught,
is de maatregel tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van deze rechtbank van 18 april 2024, waaruit blijkt dat aan veroordeelde de ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaar;
- het verzoek van de verdediging van 23 maart 2025 tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel;
- een evaluatierapportage van 27 juni 2025, opgesteld door [naam] , werkzaam als senior casemanager ISD bij de penitentiaire inrichting in Vught, over het verloop van de ISD-maatregel en inhoudende het advies tot voortzetting van de ISD-maatregel.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 11 juli 2025 is officier van justitie mr. A. Verhoeven gehoord. Veroordeelde is niet verschenen. Wel is verschenen en gehoord zijn gemachtigde raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg. Als deskundige is [naam] gehoord.
In de evaluatierapportage van 27 juni 2025 wordt geadviseerd tot voortzetting van de ISD-maatregel. Sinds de aanvang van deze maatregel op 3 mei 2024 is het ISD-traject inhoudelijk nog niet van de grond gekomen. Er bleek onvoldoende diagnostiek van veroordeelde bekend te zijn, waarna is bepaald een psychologisch onderzoek (PO) bij hem af te nemen. Veroordeelde weigert hieraan mee te werken, omdat hij angstig is voor de resultaten van dit onderzoek. In een gesprek op 17 juni 2025 gaf veroordeelde aan dat hij de ISD-maatregel ‘kaal’ wil uitzitten en geen inhoudelijk ISD-traject meer te willen. Vanuit de penitentiaire inrichting in Vught wordt blijvend ingezet op het motiveren van veroordeelde voor zowel een PO als het ISD-traject. Als de ISD-maatregel tussentijds wordt beëindigd, komt veroordeelde zonder enige behandeling op straat terecht, zonder zorg, dagbesteding of huisvesting. Uit het reclasseringsrapport van 19 februari 2024 dat eerder is uitgebracht in het kader van de strafzaak, blijkt dat er in dat geval sprake is van een hoog recidiverisico. Nu er nog geen diagnostiek en derhalve geen behandeling heeft plaatsgevonden, is het nog niet mogelijk geweest te werken aan de oorzaken van dit hoge recidiverisico.
Deskundige [naam] heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat veroordeelde blijft weigeren mee te werken aan een PO, ondanks dat het belang van dat onderzoek is uitgelegd en geprobeerd is hem hierover gerust te stellen. Veroordeelde heeft te kennen gegeven dat hij na beëindiging van de ISD-maatregel niet bij familie wil verblijven, maar dat hij bij verschillende vrienden in [plaats] kan verblijven. Deskundige [naam] heeft geen zicht op die vrienden en veroordeelde kan dit ook niet concretiseren.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel.

4.Het standpunt van de verdediging

In het verzoek van 23 maart 2025 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de ISD-maatregel niet meer passend is en niet het gewenste effect heeft. Veroordeelde zit in het kader van deze maatregel immers vast zonder enige behandeling. Feitelijk zit hij dus een kale detentie uit van twee jaar. Dit staat niet in verhouding tot de diefstal waarvoor hij bij het vonnis van 18 april 2024 is veroordeeld. Inmiddels gaat het beter met veroordeelde en is hij klaar voor een terugkeer in de maatschappij.
De raadsman van veroordeelde heeft in aanvulling op het verzoek ter zitting nog aangevoerd dat veroordeelde sinds hij vastzit geen middelen meer heeft gebruikt en dat dit moet worden meegenomen bij de inschatting van het recidiverisico. De middelenproblematiek was voor veroordeelde namelijk een bepalende factor voor de vele contacten met politie en justitie. Nu die problematiek is verdwenen, is ook het recidiverisico lager. Als de ISD-maatregel wordt beëindigd, kan veroordeelde bij familie verblijven, zodat hij niet op straat komt te staan.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank moet beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. In artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive. Op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering moet in dat kader worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein, waarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt.
Uit de evaluatierapportage en dat wat ter zitting is besproken, volgt dat het ISD-traject inhoudelijk nog niet is gestart en dat er dus ook nog niet uitdrukkelijk met de aanpak van het recidiverisico aan de slag is gegaan. De rechtbank gaat daarom, net als de penitentiaire inrichting in Vught, uit van hetzelfde recidiverisico bij veroordeelde zoals dat bestond voor de aanvang van de ISD-maatregel. Pas nadat er bij veroordeelde een PO is afgenomen en zijn problematiek in kaart is gebracht, kan vastgesteld worden of dit recidiverisico inmiddels anders moet worden ingeschat. Zolang dit niet is gebeurd, wordt uitgegaan van een hoog recidiverisico, zoals dit in het reclasseringsrapport van 19 februari 2024 is ingeschat. Gelet op dit hoge recidiverisico is voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk ter voorkoming van onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein.
Naast de hierboven genoemde strekking van een ISD-maatregel, biedt een ISD-traject met adequate hulpverlening voor veroordeelde ook kansen. Het is aan veroordeelde om die kansen te grijpen. Tot nu toe heeft hij dit niet gedaan. Hij weigert nog altijd mee te werken aan een PO, waardoor niet gestart kan worden met het ISD-traject. Er is dan ook geen sprake van een omstandigheid die buiten zijn macht ligt waardoor verdere voortzetting van de ISD-maatregel niet zinvol zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment geen omstandigheden zijn die het voortijdig beëindigen van de ISD-maatregel rechtvaardigen en dat het noodzakelijk is dat deze maatregel wordt voortgezet.

6.De beslissing

De rechtbank
- beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.A. Lemmens en R.A. Baba en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2025.
Mr. J.C. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.