ECLI:NL:RBZWB:2025:4829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
02-163344-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ladingdiefstal in vereniging met aansturende rol en gevangenisstraf

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van twee opleggers met stalen profielen, toebehorende aan een bedrijf. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van deze diefstal op 26 april 2023, samen met twee medeverdachten. Tijdens de zitting op 11 juli 2025 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie vorderde integrale vrijspraak, terwijl de verdediging ook pleitte voor vrijspraak, onderbouwd met verklaringen van medeverdachten die inconsistent waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als bewijs gebruikt, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van een nauwe samenwerking en een aansturende rol van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal en legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de benadeelde partij, het bedrijf, gedeeltelijk in het gelijk gesteld en werd een schadevergoeding toegewezen voor de gestolen stalen profielen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, samen met de medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-163344-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
ingeschreven te [woonplaats]
raadsman mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli2 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 26 april 2023 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee opleggers geladen met stalen profielen, die toebehoorden aan [B.V.] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale vrijspraak van verdachte. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstallen gelet op de door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegde ontlastende verklaringen bij de rechter-commissaris. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] telkens wisselend verklaard over de rol van verdachte. Daar komt bij dat verdachte vanaf het eerste moment zelf zeer stellig is geweest over zijn eigen onschuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van verdachte. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn niet consistent en daarmee onvoldoende betrouwbaar, waardoor deze verklaringen uitgesloten dienen te worden van het bewijs. Daarnaast heeft verdachte reeds in zijn tweede verhoor en nog voordat hij het dossier had, verklaard dat de medeverdachten zijn telefoon hadden meegenomen en bevat het dossier aanwijzingen dat de medeverdachten vaker gebruik maken van de bij de diefstal gebruikte voertuigen. Bovendien bevat het dossier twee onafhankelijke getuigenverklaringen die het alibi van verdachte dekken, namelijk dat hij de avond van de diefstallen thuis is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op het bedrijventerrein van [B.V.] , gelegen aan [adres] , is in de nacht van 25 op 26 april 2023 ingebroken. Hierbij is de ketting met hangslot die om het omheinde hek hing, doorgeknipt. Er zijn twee opleggers (voorzien van de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ) geladen met stalen profielen gestolen. Beide opleggers hadden een blauw zeil en waren voorzien van het logo ‘ATL’. Daarnaast waren de opleggers voorzien van witte/licht kleurige achterdeuren, waarbij op de linkerdeur een oranje afgeknotte driehoek zat.
Uit de camerabeelden blijkt dat op 26 april 2023 rond 00:34 uur een zwarte vrachtwagen van het merk DAF zonder aangekoppelde oplegger het terrein van [B.V.] op komt rijden en om 02:16 uur het terrein met aangekoppelde oplegger verlaat. Vervolgens rijdt om 03:40 uur dezelfde zwarte DAF vrachtwagen, zonder oplegger, het terrein weer op, waarna om omstreeks 04:11 uur de vrachtwagen inclusief aangekoppelde oplegger het terrein weer verlaat. Op beide momenten wordt de vrachtwagen op korte afstand gevolgd door een grijze Mercedes [kenteken 3] .
Betrokkenheid verdachte?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de opleggers.
Verdachte heeft een alternatief scenario aangevoerd. Hij verklaart dat hij de avond van de diefstallen thuis was en zijn telefoon aan [medeverdachte 2] had uitgeleend.
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren over de nacht van 25 op 26 april 2023 bij de politie dat [medeverdachte 1] in de vrachtwagen reed en dat [medeverdachte 2] de bijrijder was. Zij zijn samen naar het terrein gereden, waar ze de opleggers hebben aangekoppeld en op een andere plek vervolgens hebben afgekoppeld. Ook hebben zij bij de politie verklaard dat verdachte in de grijze Mercedes achter hen aan reed en soms voor hen uit reed om te controleren of de omgeving veilig was. Verdachte was de persoon die de voorverkenning deed en besliste. Gedurende de avond hadden [medeverdachte 2] en verdachte hierover veelvuldig telefonisch contact. Deze verklaringen worden ondersteund door de mastgegevens van hun telefoons. Zo blijkt hieruit dat de telefoons van [medeverdachte 2] en verdachte niet op ieder moment dezelfde mast aanstralen, hetgeen past bij de verklaring dat verdachte soms voor hen uit reed. Ook blijkt hieruit dat in de nacht van 25 op 26 april veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen [medeverdachte 2] en verdachte.
Daarentegen verklaren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] later bij de rechter-commissaris – net als verdachte – dat [medeverdachte 2] de telefoon van verdachte die nacht in zijn bezit had, omdat zijn eigen telefoon kapot of kwijt was. Ook verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] die nacht zijn telefoon in zijn bezit had. De rechtbank constateert in dit verband dat deze verklaringen niet logisch voorkomen, nu de telefoon van [medeverdachte 2] niet kapot was, aangezien daarmee is gebeld. Bovendien zou [medeverdachte 2] dan die nacht in het bezit zijn geweest van zowel zijn eigen telefoon als de telefoon van verdachte, maar zoals blijkt uit voorgaande zijn tussen deze twee telefoons in de avond en nacht veelvuldig telefoongesprekken gevoerd. De rechtbank constateert dan ook onvolkomenheden in deze verklaringen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging om de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terzijde te schuiven door de omstandigheid dat uit het dossier het beeld ontstaat dat zij beiden bang waren voor verdachte. Bovendien blijkt uit het dossier een zekere mate van afhankelijkheid van [medeverdachte 1] van verdachte. Zo is er in de caravan van verdachte een notitieblokje gevonden waarin alle (inlog)gegevens van [medeverdachte 1] staan, waaronder zijn bankgegevens en DigiD.
De rechtbank hecht voor de bewijsvraag daarom enkel waarde aan de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die bij de politie zijn afgelegd. Deze verklaringen zijn namelijk afzonderlijk van elkaar afgelegd, kort nadat zij waren gearresteerd. Er heeft daardoor op het moment van het afleggen van de eerste verklaring bij de politie geen overleg of afstemming kunnen plaatsvinden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is de kans extreem klein dat zij onafhankelijk van elkaar een dergelijke verklaring hebben verzonnen die op detailniveau klopt. Bovendien hebben zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] in deze verklaringen niet alleen belastend verklaard over verdachte, maar ook over zichzelf en elkaar. Voorts passen deze verklaringen bij de waarnemingen ten aanzien van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers in gebruik bij verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zoals afgelegd bij de politie bruikbaar zijn voor het bewijs. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario wordt daarmee als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Uit het voorgaande blijkt namelijk dat er sprake was van een geplande en op de diefstal van de opleggers gerichte actie, waarbij de handelingen van verdachten op elkaar waren afgestemd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen op 26 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee opleggers, zoals is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 april 2023 te [adres] tezamen en in vereniging met anderen
- een oplegger (voorzien van [kenteken 1] ) geladen met stalen profielen en
- een oplegger (voorzien van [kenteken 2] ) geladen met stalen profielen,
die aan [B.V.] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen opleggers onder
hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de gevorderde integrale vrijspraak, heeft de officier van justitie geen straf of maatregel gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan wordt verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de diefstal van twee opleggers geladen met stalen profielen, toebehorende aan [B.V.] . Zij hebben daarbij een grote hoeveelheid goederen met een aanzienlijke waarde gestolen. Deze vorm van vermogenscriminaliteit brengt enorme schade toe aan onder meer transportbedrijven, de detailhandel en de verzekeraars. Daardoor wordt indirect ook schade toegebracht aan de consument, die uiteindelijk een hogere prijs moet gaan betalen vanwege de doorberekening van de geleden schade in de prijzen. Ook leiden dit soort feiten tot veel overlast bij de bedrijven en worden zij genoodzaakt steeds verdergaande maatregelen te nemen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. De gepleegde feiten brengen bovendien in de maatschappij gevoelens van onrust en ergernis naar boven. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft kennelijk enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Bij dit handelen heeft hij geen blijk gegeven van respect voor de eigendommen van anderen. Omdat de waarde van de gestolen goederen hoog is zal de rechtbank dat in strafverzwarende zin meewegen.
De verklaring van verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de diefstallen en op de avond en nacht van de diefstallen thuis was, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Het feit dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en geen enkel inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen, baart zorgen voor de toekomst. De rechtbank weegt ook in strafverzwarende zin mee dat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor zijn karretje heeft gespannen door hen in de vrachtwagen te laten rijden, om zo zelf buiten schot te blijven. Het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte de leiding had en een aansturende rol had richting de medeverdachten. Bovendien verkeerde met name [medeverdachte 1] in een kwetsbare en afhankelijke positie ten opzichte van verdachte, doordat verdachte beschikte over alle (inlog)gegevens van [medeverdachte 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor diefstal door middel van verbreking, in vereniging gepleegd. Er is dan ook sprake van recidive. In het voordeel van verdachte zal rekening worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van ladingdiefstal, waaruit blijkt dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden is vastgesteld. Nu het in deze zaak gaat om twee diefstallen, zou dit neerkomen op een gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank ziet echter in de combinatie van alle voornoemde strafverzwarende omstandigheden aanleiding om een hogere straf op te leggen. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [B.V.] vordert een schadevergoeding van € 90.420,58 aan materiële schade, bestaande uit twee posten, te weten de kosten van twee kogelopleggers
(€ 20.000) en de stalen profielen (€ 70.420,58).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Bevoegdheid gevolmachtigdeDoor de verdediging is aangevoerd dat het verzoek tot schadevergoeding niet rechtsgeldig is ingediend, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Volgens de verdediging is de vordering namelijk ingediend door dhr. [persoon] , maar hij is hiertoe niet bevoegd volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Zijn volmacht zou beperkt zijn tot het afsluiten van inkoopcontracten tot € 50.000.
De rechtbank is van oordeel dat het indienen van de vordering tot schadevergoeding niet ziet op het afsluiten van inkoopcontracten en dus op het binden van de vennootschap als zodanig. Dhr. [persoon] heeft enkel aangevoerd dat de vennootschap is geschaad en verzoekt daarom namens de vennootschap om de vergoeding van die schade. Naar het oordeel van de rechtbank staat zijn beperkte volmacht zoals opgenomen in het uittreksel hieraan niet in de weg. [persoon] is dan ook bevoegd om het verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
Beoordeling kostenposten
De rechtbank is ten aanzien van de kostenpost die ziet op de kogelopleggers van oordeel dat er geen informatie bekend is over de staat waarin de opleggers verkeerden op het moment van de diefstal en over de afschrijving. Ook is niets bekend over de leeftijd van de opleggers, nu het tweedehands opleggers betroffen. Het voeren van een verdere discussie en eventuele bewijsvoering hierover is daarom nodig, maar dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is ten aanzien van de kostenpost die ziet op de stalen profielen van oordeel dat dit voldoende is onderbouwd door middel van stukken. Dit bedrag komt de rechtbank ook redelijk voor. Het gevorderde bedrag ter hoogte van € 70.420,58 wordt dan ook volledig toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen telefoons aan verdachte, aangezien deze telefoons niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen valse rijbewijs is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 47, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2641210, Samsung);
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2641229, Samsung);
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2641216, Zwart, merk: Samsung);
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2641232, zwart, merk: Samsung);
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Rijbewijs (Omschrijving: PL2000-2023103064-2641168 vals Hongaars rijbewijs);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [B.V.] van € 70.420,58, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld en E.H.M. Spetgens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2025.
Mr. J.C. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.