ECLI:NL:RBZWB:2025:4824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
02-365670-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf wegens drugshandel en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder drugshandel en witwassen. De verdachte, geboren in 2002 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden harddrugs, waaronder 3-CMC, MDMA, amfetamine, cocaïne en ketamine, alsook van het witwassen van een geldbedrag van € 115.945,- en een BMW. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 11 juli 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander betrokken was bij de handel in verdovende middelen en het witwassen van geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, met uitzondering van de aanwezigheid van GHB, waarvoor zij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en verplichte ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving, en nam daarbij de jeugdige leeftijd van de verdachte in overweging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-365670-24
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
momenteel gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel,
raadsvrouw mr. S. Splinter, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2025, waarbij de officier van justitie mr. A. Verhoeven en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander
feit 1: grote hoeveelheden 3-CMC , MDMA, amfetamine, cocaïne en GHB in haar woning aanwezig had;
feit 2: een geldbedrag van € 115.945,- en een auto heeft witgewassen;
feit 3: gedurende een periode van negen maanden heeft gehandeld in 3-CMC , MDMA, amfetamine, cocaïne en GHB;
feit 4: ongeveer 60 kilo ketamine in haar woning aanwezig had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte bij feit 1 partieel moet worden vrijgesproken, namelijk van de aanwezigheid van GHB, omdat de vermoedelijk aangetroffen GHB niet is getest. Voor het overige acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit algehele vrijspraak voor de feiten 1, 2 en 4 en partiële vrijspraak voor feit 3. De context waarin deze feiten plaatsvonden, is volgens de verdediging relevant. Gewezen wordt op de liefdesrelatie die verdachte destijds had, haar naïviteit en het feit dat zij de verkeerde persoon heeft vertrouwd. Verdachte wil absoluut niemand belasten en kan daarom geen volledige openheid van zaken geven.
Concreet per afzonderlijk feit heeft de verdediging nog het volgende aangevoerd.
Feit 1
Verdachte was alleen op de hoogte van kleine hoeveelheden (legale) verdovende middelen in de kleine kamer op de eerste verdieping van de woning. In eerste instantie wilde zij geen verdovende middelen in de woning opslaan, maar het verzoek daartoe werd mooi gebracht en ook angst heeft een rol gespeeld.
Feit 2
Het in de woning aangetroffen geld was niet van verdachte. Zij was hier niet van op de hoogte en had hier geen beschikkingsmacht over.
Het in de auto aangetroffen geldbedrag van € 230,- was wel van verdachte. Dit had zij verdiend met schoonmaakwerkzaamheden. Deze auto, een BMW, is door verdachte gekocht voor € 12.000,-. Hier heeft zij € 3.000,- spaargeld en de opbrengst van de verkoop van een andere auto, een Peugeot, voor gebruikt. De koper van de Peugeot heeft € 9.000,- betaald aan de verkoper van de BWM, zonder tussenkomst van verdachte.
Feit 3
Ten eerste kan op basis van de telefoonberichten in het dossier niet worden vastgesteld dat sprake is van verkoop van verdovende middelen zoals genoemd in de tenlastelegging. Niet valt uit te sluiten dat er voornamelijk wordt gesproken over en wordt gehandeld in stoffen zoals 2-MMC, die ten tijde van de tenlastegelegde periode nog niet vielen onder de Opiumwet.
Daarnaast kan op basis van de telefoonberichten in het dossier over de periode van februari tot mei 2024 niet worden bewezen dat verdachte zich in deze periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen die zijn opgenomen in de tenlastelegging. Voor deze periode dient vrijspraak te volgen.
Uit de telefoonberichten die dateren van na deze periode volgt dat bij de meeste ‘dealgesprekken’ drie deelnemers aanwezig waren. Uit deze berichten kan in ieder geval een bepaalde hiërarchie worden afgeleid, met een uitvoerende rol voor verdachte.
Feit 4
Verdachte was niet op de hoogte van de aanwezigheid van ketamine in de woning, zodat wetenschap ontbrak. Evenmin had zij beschikkingsmacht over de aangetroffen ketamine.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Verdachte woonde samen met haar ouders in een tussenwoning aan [adres] in [plaats] (hierna: de woning). Volgens informatie van het Team Criminele Inlichtingen van de politie lag er op 14 november 2024 een grote hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen in de woning. Op deze datum omstreeks 19.00 uur is de politie de woning met geweld binnengetreden. Verdachte is in de woning aangetroffen en aangehouden. Zij verbleef op dat moment met een andere persoon in de woning, met wie zij naar eigen zeggen destijds een relatie had. Deze andere persoon is gevlucht. De ouders van verdachte bevonden zich op dat moment in het buitenland.
De politie heeft vervolgens de woning doorzocht. Verspreid door het huis en op plaatsen die heel goed zichtbaar zijn, heeft de politie grote hoeveelheden verdovende middelen en medicijnen aangetroffen. Bijvoorbeeld in de woonkamer op en naast de eetkamertafel, in een kleine kamer op de eerste verdieping en in de bij het huis behorende schuur zijn die grote hoeveelheden aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij ermee ingestemd heeft dat die middelen in haar woning zouden worden opgeslagen. Zij had zich niet gerealiseerd dat het om zulke grote hoeveelheden zou gaan, maar had dat toch makkelijk kunnen zien nu zij zelf in de woning woont.
Daarnaast is er een geldbedrag van € 115.945,- aan contanten aangetroffen en een BMW, met [kenteken 1] , op naam van verdachte. De verdovende middelen, medicijnen, contanten en de BMW zijn in beslag genomen. Ook is onder meer een telefoon van verdachte, een Apple iPhone 14 Plus, in beslag genomen.
De verdovende middelen en de medicijnen zijn getest door het NFI en bleken (zonder vergunning) verboden middelen te zijn. De vloeistof met daarin mogelijk GHB is niet getest.
Feit 1
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aanwezigheid van GHB in de woning, omdat het dossier geen testresultaten bevat waaruit deze aanwezigheid blijkt. Voor het overige acht de rechtbank dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Het verweer van de verdediging dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning, laat staan hier beschikkingsmacht over had, wordt verworpen. Het overgrote deel van het geld is immers aangetroffen in de kleine kamer op de eerste verdieping van haar woning. Hier lag het geld in een doosje op het bureau en in een openstaande kluis, waar verdachte volgens haar verklaring ter zitting eerder haar sieraden in bewaarde. Verdachte verklaart bovendien dat zij wel eens in deze kamer kwam, dat zij wel wist dat er in deze kamer verdovende middelen lagen opgeslagen, dat zij wist dat met de handel in verdovende middelen geld werd verdiend en dat hiervan soms haar boodschappen, autoreparaties of tankkosten werden betaald. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en dat zij hier samen met een ander de beschikkingsmacht over had.
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (het gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geldbedrag van € 115.945,- en de BMW waarop het ten laste gelegde feit 2 ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan pas bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Beoordeling in deze concrete zaak
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden te rechtvaardigen dat het aangetroffen geldbedrag van € 115.945,- middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Gezien de hoogte van de legale inkomsten van verdachte, haar ouders en de persoon met wie zij op 14 november 2024 een relatie had en de transacties op de bankrekeningen van deze personen in de tweede helft van 2024, is het niet aannemelijk dat zo’n geldbedrag aan contanten een legale herkomst heeft. Daar komt bij dat er op dat moment een groot aantal verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden en dat verdachte zich destijds samen met een ander al geruime tijd bezighield met de handel in verdovende middelen, zoals hierna zal blijken.
De verklaring van verdachte dat zij het in de BMW aangetroffen geldbedrag van € 230,- heeft verdiend met schoonmaakwerkzaamheden, heeft zij in het geheel niet nader onderbouwd en is niet verifieerbaar. Voor het overige deel van het geld, dat in de woning is aangetroffen, heeft verdachte over de herkomst daarvan geen verklaring gegeven. Dit betekent dat zij het vermoeden van witwassen van het geldbedrag van € 115.945,- niet heeft ontzenuwd. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is dus niet nodig.
Op basis van dezelfde feiten en omstandigheden als hierboven benoemd, tezamen met het feit dat de BMW per 4 mei 2024 op naam van verdachte staat – een datum gelegen in de periode waarin verdachte zich samen met een ander al bezighield met de handel in verdovende middelen – is de rechtbank van oordeel dat ook het vermoeden is gerechtvaardigd dat deze BMW middellijk of onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf.
De verklaring van verdachte over hoe zij deze BMW zou hebben gefinancierd, is onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Zo is niet onderbouwd op welke wijze verdachte € 3.000,- bij elkaar zou hebben gespaard, mede in het licht van de hoogte van haar toenmalig salaris. Daarnaast is niet bekend van wie verdachte de BMW heeft gekocht, is niet bekend wie de Peugeot heeft gekocht en is de door verdachte gestelde directe overdracht van € 9.000,- tussen de koper van de Peugeot en de verkoper van de BMW zonder haar tussenkomst in het handelsverkeer ongebruikelijk en door verdachte in het geheel niet nader geconcretiseerd. De rechtbank merkt de verklaring van verdachte over de financiering van de BMW daarom aan als niet geloofwaardig en is van oordeel dat hiermee het vermoeden van witwassen van de BMW niet is ontzenuwd. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de door verdachte gestelde financiering van de BMW is dus niet nodig.
Dit leidt tot de conclusie dat de enige aanvaardbare verklaring voor het aangetroffen geldbedrag en de BMW een criminele herkomst is. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
Nu kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander bezighield met de handel in verdovende middelen, kan worden bewezen dat verdachte geld heeft verdiend uit eigen misdrijf. Niet is vast te stellen of het gehele geldbedrag alsmede het geld waarmee de BMW is gefinancierd, is verdiend door eigen handelen van verdachte. Derhalve acht de rechtbank bewezen dat verdachte zowel uit eigen, als uit enig misdrijf, het geldbedrag en de auto voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met betrekking tot 3-CMC moet worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging opgenomen handelingen, omdat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte, samen met een ander, in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk heeft gehandeld in 3-CMC . Voor het overige acht de rechtbank dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen, voor zover het de handelingen bereiden, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren betreft.
Feit 4
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van ketamine is vereist dat bij de verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid hiervan en dat zij daarover de beschikkingsmacht had. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en verwerpt dus het verweer van de verdediging. Bepalend hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden.
De ketamine is op 14 november 2024 in de woning van verdachte aangetroffen. Uit observaties op die datum is gebleken dat verdachte in de woning verbleef, deze woning heeft verlaten en weer is teruggekomen. Zij woonde in de woning. Ten tijde van het binnentreden door de politie omstreeks 19.00 uur was zij ook in de woning aanwezig. Het gros van de ketamine bevond zich in de woonkamer. Een deel daarvan stond boven op de tafel midden in de woonkamer, verpakt in een doorzichtige zak en geplaatst in een gele big shopper van supermarkt Jumbo. Het andere deel zat verpakt in doorzichtige en zwarte plastic zakken en was geplaatst in een kartonnen doos die naast de eerdergenoemde tafel stond. Gezien de opvallende en duidelijk waarneembare wijze waarop de big shopper en de doos in de woonkamer zijn aangetroffen en de aanwezigheid van verdachte in de woning, kan naar het oordeel van de rechtbank van wetenschap bij verdachte worden uitgegaan. De rechtbank voelt zich gesterkt in dit oordeel doordat uit het dossier blijkt dat verdachte zich samen met een ander vóór 14 november 2024 ook bezighield met de handel in ketamine. Ook voor de in de schuur aangetroffen ketamine gaat de rechtbank uit van wetenschap bij verdachte. Hiervoor geldt eenzelfde redenering, met het verschil dat die ketamine in een koelkast lag in de schuur behorend bij de woning van verdachte en dus wat minder direct zichtbaar was. De eerdergenoemde handel, in samenhang met het feit dat het de woning van verdachte betrof, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ook van die ketamine wetenschap had. Verdachte had bovendien samen met een ander de beschikkingsmacht over de ketamine.
Uit het dossier volgt dat aan verdachte geen vergunning voor het voorhanden hebben van ketamine was afgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid ketamine, zoals onder feit 4 ten laste is gelegd.
Medeplegen
Omdat verdachte tijdens het binnentreden van de woning op 14 november 2024 met een ander in de woning aanwezig was en verdachte ook bij feit 3 nauw en bewust samenwerkte met een ander, acht de rechtbank bij alle feiten sprake van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 14 november 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad grote hoeveelheden van een materiaal bevattende 3-CMC en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde 3-CMC en MDMA en amfetamine en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 14 november 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van in totaal 115.945 euro en
- een personenauto, te weten een BMW 120D (gekentekend: [kenteken 1] )
voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en) dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
3
op meer tijdstippen in de periode van 12 februari 2024 tot en met 14 november 2024 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft bereid en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal
bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 4-hydroxybutaanzuur (GHB),
zijnde MDMA en amfetamine en cocaïne en 4-hydroxybutaanzuur (GHB)telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
op 14 november 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk zonder registratie grote hoeveelheden (in totaal ongeveer 60,15 kg) van een werkzame stof, te weten ketamine, in voorraad heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, wanneer de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, vermeerderd met een voorwaardelijk deel en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het in haar woning aanwezig hebben van grote hoeveelheden verschillende soorten harddrugs en ketamine. Ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassing ervan weliswaar onder de Geneesmiddelenwet, maar wordt vaak als drug gebruikt. Het is algemeen bekend dat drugs en illegaal gebruikte geneesmiddelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het risico bestaat dat gebruikers hieraan verslaafd raken, met destructieve gevolgen voor hun leven. De handel in dergelijke middelen gaat bovendien veelal gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Verdachte zelf heeft zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van deze handel gedurende een periode van negen maanden, waarbij zij op verschillende manieren een actieve inbreng had. Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van maar liefst € 115.945,- aan contanten en een BWM.
Verdachte heeft bij de gevolgen van haar strafbare handelen kennelijk niet stilgestaan of deze op de koop toegenomen. Wat de exacte verhouding en rolverdeling tussen verdachte en de ander bij dit strafbare handelen was en of verdachte aan de medeverdachte geen weerstand kon bieden, zijn omstandigheden die door de rechtbank niet te controleren zijn. Verdachte heeft namelijk gekozen voor een in zekere mate gesloten proceshouding, waarbij zij slechts over zichzelf heeft willen verklaren en haar eigen rol kleiner lijkt te maken dan deze daadwerkelijk was. Weliswaar heeft verdachte verklaard een korte periode te hebben gehandeld en op de te hoogte zijn geweest van een geringe hoeveelheid verdovende middelen in de kleine kamer op de eerste verdieping van de woning. Hiermee heeft zij echter – ondanks meerdere pogingen van de politie, officier van justitie en rechtbank – volstrekt niet alle ruimte benut om openheid van zaken te geven zonder een ander te belasten. Dat verdachte hiermee niet volledig verantwoordelijkheid neemt voor haar aandeel in het strafbare handelen, rekent de rechtbank haar aan. Tegelijk betreurt de rechtbank de keuze van de verdachte om zich in een dergelijke situatie te begeven, gelet op haar jeugdige leeftijd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte uitsluitend is bestraft voor een verkeersovertreding. Zij is dus niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 juli 2025. Hieruit volgt dat de reclassering het recidiverisico bij verdachte inschat als gemiddeld. De reclassering merkt daarbij op dat het inschatten van het recidiverisico en het leggen van verbanden tussen mogelijke criminogene factoren en de ten laste gelegde feiten deels wordt bemoeilijkt doordat verdachte niet volledig openheid van zaken kan of wil geven. Bij de reclassering bestaat op basis van de beschikbare informatie de indruk dat verdachte enerzijds haar aandeel bagatelliseert of dat dit zo overkomt, omdat zij de medeverdachte buiten schot wil houden en dat zij anderzijds over onvoldoende coping- en oplossingsvaardigheden lijkt te beschikken. De reclassering adviseert om verdachte bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, verplichte ambulante behandeling en een verbod op contact met de medeverdachte(n). Ter zitting is gebleken dat verdachte gemotiveerd en bereid is om zich aan al deze bijzondere voorwaarden te houden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan de rechtbank niet anders dan een gevangenisstraf opleggen van een aanzienlijke duur. Bij de bepaling van deze duur heeft de rechtbank acht geslagen op gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank legt verdachte daarom een gevangenisstraf op voor de duur van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en verplichte ambulante behandeling. Het door de reclassering geadviseerde contactverbod met de medeverdachte als bijzondere voorwaarde acht de rechtbank bij de huidige stand van zaken niet opportuun, omdat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat over de identiteit van de medeverdachte, maar verdachte daarover niets heeft willen zeggen. Onder deze omstandigheden is handhaving van een contactverbod erg lastig.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten contante geldbedragen, een personenauto BMW met [kenteken 1] , een geldtelmachine en een weegschaal, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen mede aan verdachte toebehoren en de feiten 2 en 3 hiermee zijn begaan.
Deze voorwerpen zijn op de aan dit vonnis als bijlage III gehechte beslaglijst van 13 maart 2025 genummerd als: 1, 2, 3, 14 en 16.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen verdovende middelen, medicijnen en een kogelpatroon zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten 1, 3 en 4 zijn begaan met betrekking tot een deel van die verdovende middelen. Verder zijn de verdovende middelen, de medicijnen en het kogelpatroon van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Specifiek voor de verdovende middelen die zijn opgenomen in lijst I of II van de Opiumwet geldt dat het bezit daarvan in strijd is met de Opiumwet en dat deze conform artikel 13a van de Opiumwet worden onttrokken aan het verkeer.
Deze voorwerpen zijn op de beslaglijst genummerd als: 5 tot en met 13, 18 tot en met 27 en 29 tot en met 56.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, te weten een personenauto Renault met [kenteken 2] , een lepel, een stift en sigaretten. Deze voorwerpen zijn immers niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en zijn onder verdachte in beslag genomen.
Deze voorwerpen zijn op de beslaglijst genummerd als: 4, 15, 17 en 28.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en artikel 38 van de Geneesmiddelenwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van witwassen en eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, locatie Breda, op het telefoonnummer 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1, 2, 3, 14 en 16;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 5 tot en met 13, 18 tot en met 27 en 29 tot en met 56;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 4, 15, 17 en 28.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens en R.A. Baba, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2025.
Mr. J.C. Gillesse en R.A. Baba zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 14 november 2024 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal
bevattende 3-CMC en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 4-hydroxybutaanzuur (GHB), zijnde 3-CMC en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 4-hydroxybutaanzuur (GHB),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
zij op of omstreeks 14 november 2024, te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een of meerdere geldbedragen van (in totaal) 115.945 euro, en/of
- een personenauto, te weten een BMW 120D (gekentekend: [kenteken 1] )
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
(art 420bis lid 1, art 420bis.1 j. art 47 lid Wetboek van Strafrecht)
3
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari 2024 tot en met 14 november 2024 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meerdere hoeveelheden van een materiaal
bevattende 3CMC en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 4-hydroxybutaanzuur (GHB),
zijnde 3CMC en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 4-hydroxybutaanzuur (GHB)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
zij op of omstreeks 14 november 2024 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk zonder registratie (telkens) één of meerdere (grote) hoeveelheden (in totaal ongeveer 60,15 kg)
van een werkzame stof, te weten ketamine,
heeft bereid en/of ingevoerd en/of afgeleverd en/of in voorraad heeft gehad en/of te koop heeft aangeboden;
(art 38 lid 1 Geneesmiddelenwet)