ECLI:NL:RBZWB:2025:4822
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 28 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 december 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 577.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning en de aanslag OZB niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op de argumenten van de belanghebbende en de beroepsgronden. De belanghebbende betwist de waarde van de woning en stelt dat deze € 559.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 577.000. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde van de woning correct is vastgesteld, onderbouwd door een taxatiematrix en vergelijkingsmethode.
De rechtbank wijst erop dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de waardebeschikking en de aanslag OZB in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.