ECLI:NL:RBZWB:2025:4821
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 28 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 373.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning en de bijbehorende aanslag OZB niet te hoog zijn. De belanghebbende stelt dat de waarde € 361.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde handhaaft op € 373.000. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde te hoog heeft vastgesteld, maar dat de onderbouwing van de heffingsambtenaar voldoende is om de waarde te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.